Zoek woord aus dem Weg gehen heeft 13 resultaten
DE Duits NL Nederlands
aus dem Weg gehen [Problem] ontlopen [Problem]
aus dem Weg gehen (v) [Problem] ontlopen (v) [Problem]
aus dem Weg gehen [Bewegung] wijken [Bewegung]
aus dem Weg gehen (v) [Bewegung] wijken (v) [Bewegung]
aus dem Weg gehen [Bewegung] uit de weg gaan [Bewegung]
DE Duits NL Nederlands
aus dem Weg gehen (v) [Bewegung] uit de weg gaan (v) [Bewegung]
aus dem Weg gehen [Person] uit de weg gaan [Person]
aus dem Weg gehen (v) [Person] uit de weg gaan (v) [Person]
aus dem Weg gehen [Bewegung] plaats maken [Bewegung]
aus dem Weg gehen (v) [Bewegung] plaats maken (v) [Bewegung]
aus dem Weg gehen [Bewegung] opzij gaan [Bewegung]
aus dem Weg gehen (v) [Bewegung] opzij gaan (v) [Bewegung]
aus dem Weg gehen (v) [to avoid] ontwijken (v) {n} [to avoid]

DE NL Vertalingen voor aus

aus (n) uit (n)
aus (o) [Ursprung] uit (o) [Ursprung]
aus (o) [Grund] uit (o) [Grund]
aus (o) [Platz] uit (o) [Platz]
aus (adv prep adj n v) [finished] op (adv prep adj n v) [finished]
aus [Besitz] van [Besitz]
aus (o) [Besitz] van (o) [Besitz]
aus (n adj v) [made of cotton] katoenen (n adj v) [made of cotton] (n adj v)
aus (o) [Platz] van (o) [Platz]
aus [Zeit] van [Zeit]

DE NL Vertalingen voor dem

dem [Relativpron. - Objekt - Sing.] dat [Relativpron. - Objekt - Sing.]
dem (o) [Relativpron. - Objekt - Sing.] dat (o) [Relativpron. - Objekt - Sing.]
dem [Relativpron. - Objekt - Sing.] die [Relativpron. - Objekt - Sing.]
dem (o) [Relativpron. - Objekt - Sing.] die (o) [Relativpron. - Objekt - Sing.]
dem [Relativpron. - indir. Obj. - Sing.] wie [Relativpron. - indir. Obj. - Sing.]
dem (o) [Relativpron. - indir. Obj. - Sing.] wie (o) [Relativpron. - indir. Obj. - Sing.]
dem [Relativpron. - Objekt - Sing.] welke [Relativpron. - Objekt - Sing.]
dem (o) [Relativpron. - Objekt - Sing.] welke (o) [Relativpron. - Objekt - Sing.]

DE NL Vertalingen voor weg

Weg (n) [befestigte] {m} weg (n) {m} [befestigte]
Weg (n) [Richtung] {m} weg (n) {m} [Richtung]
Weg (n) [Verkehr] {m} weg (n) {m} [Verkehr]
Weg (n) [allgemein] {m} weg (n) {m} [allgemein]
Weg [Verkehr] {m} baan {m} [Verkehr]
Weg (n) [Verkehr] {m} baan (n) {m} [Verkehr]
Weg (n) [a way for travel] {m} baan (n) {m} [a way for travel]
Weg [Richtung] {m} weg {m} [Richtung]
Weg [Verkehr] {m} weg {m} [Verkehr]
Weg (n) [a way for travel] {m} weg (n) {m} [a way for travel]

DE NL Vertalingen voor gehen

gehen (v) [Teig] rijzen (v) [Teig]
gehen (v) gaan (v)
gehen (v) [Abfahrt] gaan (v) [Abfahrt]
gehen (v) [körperliche Tätigkeit] gaan (v) [körperliche Tätigkeit]
gehen (v) [allgemein] gaan (v) [allgemein]
gehen (v) [körperliche Tätigkeit] lopen (v) {n} [körperliche Tätigkeit]
gehen (v) [viel gekauft werden] lopen (v) {n} [viel gekauft werden]
gehen (v) lopen (v) {n}
gehen (v) [schreiten] lopen (v) {n} [schreiten]
gehen (v) [Abfahrt] vertrekken (v) {n} [Abfahrt]

Duits Nederlands vertalingen