Woxikon / Woordenboek / Nederlands Duits / D / drücken

NL DE Nederlands Duits vertalingen voor drücken

Zoek woord drücken heeft 30 resultaten
Ga naar Duits » Nederlands
DE Duits NL Nederlands
drücken (v) [Preis] afdingen (v) [Preis]
drücken (v n) [to apply pressure to from two or more sides at once] klemmen (v n) [to apply pressure to from two or more sides at once]
drücken (v n) [to apply pressure to from two or more sides at once] knijpen (v n) [to apply pressure to from two or more sides at once]
drücken (v) [Schuhe] te strak zitten (v) [Schuhe]
drücken [Schuhe] te strak zitten [Schuhe]
DE Duits NL Nederlands
drücken (v) [Schuhe] knellen (v) [Schuhe]
drücken [Schuhe] knellen [Schuhe]
drücken (v) [Gegenstand] samendrukken (v) [Gegenstand]
drücken [Gegenstand] samendrukken [Gegenstand]
drücken (v) [Gegenstand] knijpen in (v) [Gegenstand]
drücken [Gegenstand] knijpen in [Gegenstand]
drücken (v) [Preis] afbieden (v) [Preis] (Belgium)
drücken [Preis] afbieden [Preis] (Belgium)
drücken (v) [Preis] afpingelen (v) [Preis] (pej.)
drücken [Preis] afpingelen [Preis] (pej.)
drücken (v n) [to apply pressure to from two or more sides at once] persen (v n) [to apply pressure to from two or more sides at once]
drücken [Preis] afdingen [Preis]
drücken (v) [Norm] wegnivelleren (v) [Norm]
drücken [Norm] wegnivelleren [Norm]
drücken (v) [allgemein] stevig vasthouden (v) [allgemein]
drücken [allgemein] stevig vasthouden [allgemein]
drücken (v n) [to apply pressure to from two or more sides at once] drukken (v n) {n} [to apply pressure to from two or more sides at once]
drücken (v) [allgemein] drukken (v) {n} [allgemein]
drücken [allgemein] drukken {n} [allgemein]
drücken (v) [Bewegung] drukken (v) {n} [Bewegung]
drücken [Bewegung] drukken {n} [Bewegung]
drücken (v) [Bewegung] duwen (v) [Bewegung]
drücken [Bewegung] duwen [Bewegung]
drücken (v) [Gegenstand] drukken op (v) [Gegenstand]
drücken [Gegenstand] drukken op [Gegenstand]

Duits Nederlands vertalingen

DE Synoniemen voor drücken NL Vertalingen
vermeiden [ausweichen] uit de weg gaan
fliehen [ausweichen] vluchten
umgehen [ausweichen] vermijden
entkommen [ausweichen] ontsnappen aan
übergehen [ausweichen] geen aandacht schenken aan
lügen [ausweichen] liegen
unterlassen [ausweichen] verzuimen
flüchten [ausweichen] ontvluchten
meiden [ausweichen] schuwen
entweichen [ausweichen] komen van
ignorieren [ausweichen] negeren {n}
umfahren [ausweichen] varen om
entfliehen [ausweichen] ontvluchten
scheuen [ausweichen] ontwijken {n}
zurückweichen [ausweichen] achteruitwijken
abschütteln [ausweichen] zich ontdoen van
klemmen [ausweichen] vastzitten
ausreißen [ausweichen] met wortel en al uitrukken
petzen [ausweichen] klikken {n}
weglaufen [ausweichen] weglopen (Belgium)