Woxikon / Woordenboek / Nederlands Duits / D / die

NL DE Nederlands Duits vertalingen voor die

Zoek woord die heeft 100 resultaten
Ga naar Nederlands » Duits Duits » Nederlands
NL Nederlands DE Duits
die (o) [aanwijzend] jene (o) [aanwijzend]
die (a) [aanwijzend bijvoeglijk nw. - mv.] die (a) [aanwijzend bijvoeglijk nw. - mv.]
die (o) [aanwijzend voornaamwoord - mv.] die (o) [aanwijzend voornaamwoord - mv.]
die (o) [bettr. vnw. - lijdend vw. - enk.] die (o) [bettr. vnw. - lijdend vw. - enk.]
die (o) [bettr. vnw. - lijdend vw. - mv.] die (o) [bettr. vnw. - lijdend vw. - mv.]
NL Nederlands DE Duits
die (o) [bettr. vnw. - onderwerp - enk.] die (o) [bettr. vnw. - onderwerp - enk.]
die (o) [bettr. vnw. - onderwerp - pl.] die (o) [bettr. vnw. - onderwerp - pl.]
die (o) [bettr. vnw. - voorwerp. - enk.] die (o) [bettr. vnw. - voorwerp. - enk.]
die (o) [bettr. vnw. - voorwerp. - mv.] die (o) [bettr. vnw. - voorwerp. - mv.]
die (conj determiner pronoun adv) [which] die (conj determiner pronoun adv) [which]
die (pronoun n) [who (relative pronoun)] die (pronoun n) [who (relative pronoun)]
die (a) [aanwijzend bijvoeglijk nw. - enk.] die (a) [aanwijzend bijvoeglijk nw. - enk.]
die (a) [aanwijzend bijvoeglijk nw. - enk.] jene (a) [aanwijzend bijvoeglijk nw. - enk.]
die (a) [aanwijzend bijvoeglijk nw. - mv.] jene (a) [aanwijzend bijvoeglijk nw. - mv.]
die (o) [aanwijzend voornaamwoord - mv.] jene (o) [aanwijzend voornaamwoord - mv.]
die (conj determiner pronoun adv) [what is being indicated] jene (conj determiner pronoun adv) [what is being indicated]
die (o) [aanwijzend] jener (o) [aanwijzend]
die (a) [aanwijzend bijvoeglijk nw. - enk.] jener (a) [aanwijzend bijvoeglijk nw. - enk.]
die (pronoun) [specified object] jener (pronoun) [specified object]
die (conj determiner pronoun adv) [what is being indicated] jener (conj determiner pronoun adv) [what is being indicated]
die (a) [aanwijzend bijvoeglijk nw. - enk.] jenes (a) [aanwijzend bijvoeglijk nw. - enk.]
die (conj determiner pronoun adv) [what is being indicated] jenes (conj determiner pronoun adv) [what is being indicated]
die (o) [bettr. vnw. - voorwerp. - enk.] den (o) [bettr. vnw. - voorwerp. - enk.]
die (a) [aanwijzend bijvoeglijk nw. - enk.] das (a) [aanwijzend bijvoeglijk nw. - enk.]
die (o) [bettr. vnw. - lijdend vw. - enk.] das (o) [bettr. vnw. - lijdend vw. - enk.]
die (o) [bettr. vnw. - onderwerp - enk.] das (o) [bettr. vnw. - onderwerp - enk.]
die (o) [bettr. vnw. - voorwerp. - enk.] das (o) [bettr. vnw. - voorwerp. - enk.]
die (conj determiner pronoun adv) [which] das (conj determiner pronoun adv) [which]
die (pronoun n) [who (relative pronoun)] das (pronoun n) [who (relative pronoun)]
die (o) [aanwijzend] diese (o) [aanwijzend]
die (o) [aanwijzend] dieser (o) [aanwijzend]
die (o) [bettr. vnw. - voorwerp. - enk.] dem (o) [bettr. vnw. - voorwerp. - enk.]
die (o) [bettr. vnw. - lijdend vw. - enk.] den (o) [bettr. vnw. - lijdend vw. - enk.]
die (o) [aanwijzend] das (o) [aanwijzend]
die (determiner pronoun n) [(''relative'') who, whom, what] der (determiner pronoun n) [(''relative'') who, whom, what]
die (o) [aanwijzend] der (o) [aanwijzend]
die (a) [aanwijzend bijvoeglijk nw. - enk.] der (a) [aanwijzend bijvoeglijk nw. - enk.]
die (o) [bettr. vnw. - onderwerp - enk.] der (o) [bettr. vnw. - onderwerp - enk.]
die (o) [bettr. vnw. - voorwerp. - enk.] der (o) [bettr. vnw. - voorwerp. - enk.]
die (pronoun) [specified object] der (pronoun) [specified object]
die (conj determiner pronoun adv) [which] der (conj determiner pronoun adv) [which]
die (pronoun n) [who (relative pronoun)] der (pronoun n) [who (relative pronoun)]
die (o) [aanwijzend] die (o) [aanwijzend]
DE Duits NL Nederlands
die (o) [Relativpron. - dir. Obj. - Sing.] wie (o) [Relativpron. - dir. Obj. - Sing.]
die (pronoun n) [who (relative pronoun)] die (pronoun n) [who (relative pronoun)]
die (article adv) [article] de (article adv) [article]
die [bestimmter Artikel] de [bestimmter Artikel]
die (o) [bestimmter Artikel] de (o) [bestimmter Artikel]
die (article adv) [article] het (article adv) [article]
die [bestimmter Artikel] het [bestimmter Artikel]
die (o) [bestimmter Artikel] het (o) [bestimmter Artikel]
die [Relativpron. - Subjekt - Pl.] wie [Relativpron. - Subjekt - Pl.]
die (o) [Relativpron. - Subjekt - Pl.] wie (o) [Relativpron. - Subjekt - Pl.]
die [Relativpron. - Subjekt - Sing.] wie [Relativpron. - Subjekt - Sing.]
die (o) [Relativpron. - Subjekt - Sing.] wie (o) [Relativpron. - Subjekt - Sing.]
die [Relativpron. - dir. Obj. - Pl.] wie [Relativpron. - dir. Obj. - Pl.]
die (o) [Relativpron. - dir. Obj. - Pl.] wie (o) [Relativpron. - dir. Obj. - Pl.]
die [Relativpron. - dir. Obj. - Sing.] wie [Relativpron. - dir. Obj. - Sing.]
die (conj determiner pronoun adv) [which] die (conj determiner pronoun adv) [which]
die [Relativpron. - Substitut - Sing.] wat [Relativpron. - Substitut - Sing.]
die (o) [Relativpron. - Substitut - Sing.] wat (o) [Relativpron. - Substitut - Sing.]
die (pronoun adv int determiner) [nonstandard relative pronoun] wat (pronoun adv int determiner) [nonstandard relative pronoun]
die [Relativpron. - Objekt - Sing.] welke [Relativpron. - Objekt - Sing.]
die (o) [Relativpron. - Objekt - Sing.] welke (o) [Relativpron. - Objekt - Sing.]
die [Relativpron. - Subjekt - Sing.] welke [Relativpron. - Subjekt - Sing.]
die (o) [Relativpron. - Subjekt - Sing.] welke (o) [Relativpron. - Subjekt - Sing.]
die [Relativpronomen - Objekt - pl.] welke [Relativpronomen - Objekt - pl.]
die (o) [Relativpronomen - Objekt - pl.] welke (o) [Relativpronomen - Objekt - pl.]
die [Demonstrativpronomen - Pl.] deze [Demonstrativpronomen - Pl.]
die (o) [Demonstrativpronomen - Pl.] deze (o) [Demonstrativpronomen - Pl.]
die [demonstrativ] deze [demonstrativ]
die (o) [demonstrativ] deze (o) [demonstrativ]
die [Relativpron. - Subjekt - Sing.] die [Relativpron. - Subjekt - Sing.]
die (o) [Relativpron. - Objekt - Sing.] dat (o) [Relativpron. - Objekt - Sing.]
die [Relativpron. - Subjekt - Sing.] dat [Relativpron. - Subjekt - Sing.]
die (o) [Relativpron. - Subjekt - Sing.] dat (o) [Relativpron. - Subjekt - Sing.]
die [indikatives Determinativ - sing.] dat [indikatives Determinativ - sing.]
die (a) [indikatives Determinativ - sing.] dat (a) [indikatives Determinativ - sing.]
die (pronoun adv int determiner) [nonstandard relative pronoun] dat (pronoun adv int determiner) [nonstandard relative pronoun]
die (conj determiner pronoun adv) [which] dat (conj determiner pronoun adv) [which]
die [Demonstrativpronomen - Pl.] die [Demonstrativpronomen - Pl.]
die (o) [Demonstrativpronomen - Pl.] die (o) [Demonstrativpronomen - Pl.]
die [Relativpron. - Objekt - Sing.] die [Relativpron. - Objekt - Sing.]
die (o) [Relativpron. - Objekt - Sing.] die (o) [Relativpron. - Objekt - Sing.]
die [Relativpron. - Subjekt - Pl.] die [Relativpron. - Subjekt - Pl.]
die (o) [Relativpron. - Subjekt - Pl.] die (o) [Relativpron. - Subjekt - Pl.]
die [Relativpron. - Objekt - Sing.] dat [Relativpron. - Objekt - Sing.]
die (o) [Relativpron. - Subjekt - Sing.] die (o) [Relativpron. - Subjekt - Sing.]
die [Relativpron. - dir. Obj. - Pl.] die [Relativpron. - dir. Obj. - Pl.]
die (o) [Relativpron. - dir. Obj. - Pl.] die (o) [Relativpron. - dir. Obj. - Pl.]
die [Relativpron. - dir. Obj. - Sing.] die [Relativpron. - dir. Obj. - Sing.]
die (o) [Relativpron. - dir. Obj. - Sing.] die (o) [Relativpron. - dir. Obj. - Sing.]
die [Relativpronomen - Objekt - pl.] die [Relativpronomen - Objekt - pl.]
die (o) [Relativpronomen - Objekt - pl.] die (o) [Relativpronomen - Objekt - pl.]
die [demonstrativ] die [demonstrativ]
die (o) [demonstrativ] die (o) [demonstrativ]
die [indikatives Determinativ - Pl.] die [indikatives Determinativ - Pl.]
die (a) [indikatives Determinativ - Pl.] die (a) [indikatives Determinativ - Pl.]
die [indikatives Determinativ - sing.] die [indikatives Determinativ - sing.]
die (a) [indikatives Determinativ - sing.] die (a) [indikatives Determinativ - sing.]