Zoek woord auf Eis legen heeft 4 resultaten
Ga naar
DE Duits NL Nederlands
auf Eis legen [Verzögerung] opzijleggen [Verzögerung]
auf Eis legen (v) [Verzögerung] opzijleggen (v) [Verzögerung]
auf Eis legen [Verzögerung] op de lange baan schuiven [Verzögerung]
auf Eis legen (v) [Verzögerung] op de lange baan schuiven (v) [Verzögerung]

DE NL Vertalingen voor auf

auf (v) [to be immobilized by shallow water] stranden (v) [to be immobilized by shallow water]
auf [Dimension] bij {m} [Dimension]
auf (o) [Dimension] bij (o) {m} [Dimension]
auf [Dimension] op [Dimension]
auf (o) [Dimension] op (o) [Dimension]
auf [Verhältniswort] op [Verhältniswort]
auf (o) [Verhältniswort] op (o) [Verhältniswort]
auf (adv prep adj n v) [awake] op (adv prep adj n v) [awake]
auf (prep adv) [being above and in contact with another] op (prep adv) [being above and in contact with another]
auf (prep adv) [being directly supported by another] op (prep adv) [being directly supported by another]

DE NL Vertalingen voor eis

Eis (n) [Speiseeis] {n} ijsje (n) {n} [Speiseeis]
Eis (n) [Speiseeis] {n} ijs (n) {n} [Speiseeis]
Eis (n) [Süßigkeiten] {n} ijsje (n) {n} [Süßigkeiten]
Eis (n) [Wasser] {n} ijs (n) {n} [Wasser]
Eis [Süßigkeiten] {n} ijsje {n} [Süßigkeiten]
Eis [Süßigkeiten] {n} roomijs {n} [Süßigkeiten]
Eis (n) [Süßigkeiten] {n} roomijs (n) {n} [Süßigkeiten]
Eis [Wasser] {n} ijs {n} [Wasser]
Eis {n} ijslolly {m}
Eis {n} ijsco {m}

DE NL Vertalingen voor legen

legen (v) [Wind] afnemen (v) [Wind]
legen (v) [Wind] bedaren (v) [Wind]
legen [Gegenstände] zetten [Gegenstände]
legen (v) [Gegenstände] zetten (v) [Gegenstände]
legen (v n adj) [to put something down] zetten (v n adj) [to put something down]
legen [Boden] leggen {n} [Boden]
legen (v) [Boden] leggen (v) {n} [Boden]
legen [Ei] leggen {n} [Ei]
legen (v) [Ei] leggen (v) {n} [Ei]
legen [Gegenstände] leggen {n} [Gegenstände]

Duits Nederlands vertalingen

DE Synoniemen voor auf eis legen NL Vertalingen
einfrieren [zurückstellen] bevriezen
ruhen [nicht weiterführen] rusten
stocken [nicht weiterführen] blijven steken
stagnieren [nicht weiterführen] stagneren
ruhen lassen [nicht weiterführen] ermee ophouden
verlegen [verschieben] schaapachtig
verlängern [verschieben] rekken
verzögern [verschieben] naar later verschuiven
verlangsamen [verschieben] (sich afremmen {n}
hinziehen [verschieben] (sich duren
zurückstellen [verschieben] terugzetten
hinauszögern [verschieben] opschorten
vertagen [verschieben] opheffen {n}
aufschieben [verschieben] verdagen
aufsparen [verschieben] een voorraad aanleggen van
hinausziehen [verschieben] rekken
hinausschieben [verschieben] uitstellen
kühlen [kalt stellen] koelen
schrecken [kalt stellen] beangstigen
abkühlen [kalt stellen] bedaren