Zoek woord être plein de vivacité heeft 3 resultaten
Ga naar
FR Frans NL Nederlands
être plein de vivacité (v) [état émotionnel] opgewekt zijn (v) [état émotionnel]
être plein de vivacité (v) [état émotionnel] opgeruimd zijn (v) [état émotionnel]
être plein de vivacité (v) [état émotionnel] in een vrolijke stemmimg zijn (v) [état émotionnel]

FR NL Vertalingen voor être

être (v n) [to hear a conversation one is not intended to hear] {m} afluisteren (v n) {n} [to hear a conversation one is not intended to hear]
être (v) [used to form the passive voice] {m} worden (v) {n} [used to form the passive voice]
être (v) [général] {m} zich bevinden (v) [général]
être (v) [lieu] {m} zich bevinden (v) [lieu]
être (v) [philosophie] {m} zich bevinden (v) [philosophie]
être {m} liggen
être (v) [occupy a place] {m} liggen (v) [occupy a place]
être {m} zijn {n}
être (v) [général] {m} zijn (v) {n} [général]
être (v) [lieu] {m} zijn (v) {n} [lieu]

FR NL Vertalingen voor plein

plein (adj n adv) [extremely filling] zwaar (adj n adv) [extremely filling]
plein (a) [général] vol met (a) [général]
plein vol
plein (adj adv n v) [containing the maximum possible amount] vol (adj adv n v) [containing the maximum possible amount]
plein (a) [conteneur] vol (a) [conteneur]
plein (adj n adv) [lacking holes or hollows] massief (adj n adv) {n} [lacking holes or hollows]
plein (a) [objets] massief (a) {n} [objets]
plein (a) [conteneur] gevuld (a) [conteneur]
plein (a) [général] gevuld met (a) [général]

FR NL Vertalingen voor de

de (o) [comparaison] dan (o) [comparaison]
de (o) [concernant] betreffende (o) [concernant]
de (o) [concernant] omtrent (o) [concernant]
de (prep adv adj) [concerning] over (prep adv adj) [concerning]
de (o) [concernant] met betrekking tot (o) [concernant]
de (prep adv adj) [concerning] in verband met (prep adv adj) [concerning]
de (prep adv adj n) [indicates creator of a work] vanwege (prep adv adj n) [indicates creator of a work]
de van
de (o) [général] van (o) [général]
de (o) [lieu] van (o) [lieu]

FR NL Vertalingen voor vivacité

vivacité (n) [agilité] {f} opgewektheid (n) {f} [agilité]
vivacité (n) [gaieté] {f} opgewektheid (n) {f} [gaieté]
vivacité (n) [général] {f} opgewektheid (n) {f} [général]
vivacité (n) [personne] {f} opgewektheid (n) {f} [personne]
vivacité (n v) [courage; spirit; mettle; determination] {f} vastberadenheid (n v) {f} [courage; spirit; mettle; determination]
vivacité (n v) [courage; spirit; mettle; determination] {f} moed (n v) {m} [courage; spirit; mettle; determination]
vivacité (n) [agilité] {f} kwiekheid (n) {f} [agilité]
vivacité (n) [général] {f} kwiekheid (n) {f} [général]
vivacité (n) [personne] {f} kwiekheid (n) {f} [personne]
vivacité (n) [agilité] {f} levendigheid (n) {f} [agilité]