Zoek woord sich ausgeben als heeft 4 resultaten
Ga naar

DE NL Vertalingen voor sich

sich (o) [Reflexivpronomen - sing.] zich (o) [Reflexivpronomen - sing.]
sich (o) [Reflexivpronomen - sing. - höflich] zich (o) [Reflexivpronomen - sing. - höflich]
sich (o) [Reflexivpronomen - pl. - höflich] zich (o) [Reflexivpronomen - pl. - höflich]
sich (o) [Reflexivpronomen] zich (o) [Reflexivpronomen]
sich (v) [Reflexivpronomen] zich (v) [Reflexivpronomen]
sich (v) [take action with respect to (someone or something)] behandelen (v) [take action with respect to (someone or something)]
sich (v n) [to pass from here to there; to transmit] verplaatsen (v n) [to pass from here to there; to transmit]
sich (v) [to hide (something)] wegrennen (v) [to hide (something)]
sich [allgemein] je [allgemein]
sich [allgemein] jij [allgemein]

DE NL Vertalingen voor ausgeben

ausgeben [auszahlen] uitbetalen [auszahlen]
ausgeben (v) [auszahlen] uitbetalen (v) [auszahlen]
ausgeben (v n) [To , , or put out] verdelen (v n) [To , , or put out]
ausgeben [Geld] uitgeven {n} [Geld]
ausgeben (v) [Geld] uitgeven (v) {n} [Geld]
ausgeben (v n) [To , , or put out] uitgeven (v n) {n} [To , , or put out]
ausgeben [Geld] spenderen {n} [Geld]
ausgeben (v) [Geld] spenderen (v) {n} [Geld]
ausgeben [Geld] besteden [Geld]
ausgeben (v) [Geld] besteden (v) [Geld]

DE NL Vertalingen voor als

als (v) [''die Zeitfolge betreffend''] dan (v) [''die Zeitfolge betreffend'']
als (o) [Vergleich] dan (o) [Vergleich]
als (v) [''die Zeitfolge betreffend''] toen (v) [''die Zeitfolge betreffend'']
als (prep adv conj n) [except] behalve (prep adv conj n) [except]
als [Bindewort] wanneer [Bindewort]
als (o) [Bindewort] wanneer (o) [Bindewort]
als [Bindewort] als [Bindewort]
als (o) [Bindewort] als (o) [Bindewort]
als [Bindewort] zodra [Bindewort]
als (o) [Bindewort] zodra (o) [Bindewort]

Duits Nederlands vertalingen

DE Synoniemen voor sich ausgeben als NL Vertalingen
spielen [auftreten als] spelen {n}
auftreten [auftreten als] te voorschijn komen {n}
darstellen [auftreten als] afbeelden
abgeben [auftreten als] presenteren
agieren [auftreten als] werken {n}
verkörpern [auftreten als] verpersoonlijken
vorgeben [auftreten als] toneelspelen
mimen [auftreten als] mimisch uitbeelden
sein [auftreten als] zijn {n}
sich bezeichnen als [auftreten als] beweren dat iemand is
fungieren als [auftreten als] optreden als
scheinen [erscheinen] schijnen
klingen [erscheinen] klinken {n}
so tun als ob [erscheinen] doen alsof {n}
dünken [erscheinen] dunken
markieren [vortäuschen] markeren
vorstellen [vortäuschen] (sich voorstellen
simulieren [vortäuschen] toneelspelen
narren [vortäuschen] in de maling nemen
täuschen [vortäuschen] bedriegen