Zoek woord zijn heeft 25 resultaten
NL Nederlands DE Duits
zijn (v) [filosofie] {n} sein (v) [filosofie]
zijn {n} befinden (sich)
zijn (v) [plaats] {n} sich befinden (v) [plaats]
zijn (v) [occur, take place] {n} stattfinden (v) [occur, take place]
zijn (a) [bezittelijk bijvoeglijk nw. - mv.] {n} seine (a) [bezittelijk bijvoeglijk nw. - mv.]
NL Nederlands DE Duits
zijn (a) [bezittelijk bijvoeglijk nw. - m. mv.] {n} seine (a) [bezittelijk bijvoeglijk nw. - m. mv.]
zijn (a) [bezittelijk bijvoeglijk nw. - m. enk.] {n} seine (a) [bezittelijk bijvoeglijk nw. - m. enk.]
zijn (v) [used to indicate weather, air quality, or the like] {n} sein (v) [used to indicate weather, air quality, or the like]
zijn (v) [used to indicate that the subject plays the role of the predicate nominative] {n} sein (v) [used to indicate that the subject plays the role of the predicate nominative]
zijn (v) [used to indicate that the subject has the qualities described by a noun or noun phrase] {n} sein (v) [used to indicate that the subject has the qualities described by a noun or noun phrase]
zijn (v) [used to indicate that the subject and object are the same] {n} sein (v) [used to indicate that the subject and object are the same]
zijn (v) [plaats] {n} sein (v) [plaats]
zijn (v) [occupy a place] {n} sein (v) [occupy a place]
zijn (v) {n} geben (v)
zijn (v) [elliptical form of "be here", or similar] {n} sein (v) [elliptical form of "be here", or similar]
zijn (a) [bezittelijk bijvoeglijk nw. - m. enk.] {n} sein (a) [bezittelijk bijvoeglijk nw. - m. enk.]
zijn (a) [bezittelijk bijvoeglijk nw. - enk.] {n} sein (a) [bezittelijk bijvoeglijk nw. - enk.]
zijn (v) [algemeen] {n} sein (v) [algemeen]
zijn (v) [(archaic) used to form the perfect aspect with certain intransitive verbs] {n} sein (v) [(archaic) used to form the perfect aspect with certain intransitive verbs]
zijn (n) {n} sein (n)
zijn {n} befinden (sich)
zijn (n) [filosofie] {n} Dasein (n) {n} [filosofie]
zijn (v) [filosofie] {n} existieren (v) [filosofie]
zijn (n) [bestaan] {n} Sein (n) {n} [bestaan]
zijn (n) [bestaan] {n} Leben (n) {n} [bestaan]