Zoek woord uso heeft 43 resultaten
IT Italiaans NL Nederlands
uso (n) [tipo di utilizzo] {m} bruikleen (n) {m} [tipo di utilizzo]
uso (n) [abitudine] {m} praktijk (n) {m} [abitudine]
uso (n) [macchina] {m} bediening (n) {f} [macchina]
uso (n) [utensili] {m} bediening (n) {f} [utensili]
uso (n) [macchina] {m} hantering (n) {f} [macchina]
IT Italiaans NL Nederlands
uso (n) [utensili] {m} hantering (n) {f} [utensili]
uso (n) [generale] {m} behandeling (n) {f} [generale]
uso (n) [tipo di utilizzo] {m} behandeling (n) {f} [tipo di utilizzo]
uso (n) [uso] {m} behandeling (n) {f} [uso]
uso (n) [utensili] {m} behandeling (n) {f} [utensili]
uso (n) [generale] {m} bruikleen (n) {m} [generale]
uso (n) [utensili] {m} aanwending (n) {f} [utensili]
uso (n) [uso] {m} bruikleen (n) {m} [uso]
uso (n) [utensili] {m} bruikleen (n) {m} [utensili]
uso (n) [diritto] {m} genot (n) {n} [diritto]
uso (n) [diritto] {m} vruchtgebruik (n) {n} [diritto]
uso (n) [abitudine] {m} conventie (n) {f} [abitudine]
uso (n) [consumo] {m} consumptie (n) {f} [consumo]
uso (n) [quantità] {m} consumptie (n) {f} [quantità]
uso (n) [consumo] {m} verbruik (n) {n} [consumo]
uso (n) [quantità] {m} verbruik (n) {n} [quantità]
uso (n) [linguistica] {m} taalgebruik (n) {n} [linguistica]
uso (n) [diritto] {m} gebruik (n) {n} [diritto]
uso (n) [abitudine] {m} gewenning (n) {f} [abitudine]
uso (n) [abitudine] {m} hebbelijkheid (n) {f} [abitudine]
uso (n) [abitudine] {m} onhebbelijkheid (n) {f} [abitudine]
uso (n) [abitudine] {m} onaangename gewoonte (n) {f} [abitudine]
uso (n) [abitudine] {m} manie (n) {f} [abitudine]
uso (n) [abitudine] {m} onhebbelijke gewoonte (n) {f} [abitudine]
uso (n) [abitudine] {m} vervelende gewoonte (n) {f} [abitudine]
uso (n) [abitudine] {m} tic (n) {m} [abitudine]
uso (n) [abitudine] {m} gebruik (n) {n} [abitudine]
uso (n v) [act of using] {m} gebruik (n v) {n} [act of using]
uso (n) [abitudine] {m} wennen (n) {n} [abitudine]
uso (n) [generale] {m} gebruik (n) {n} [generale]
uso (n) [macchina] {m} gebruik (n) {n} [macchina]
uso (n) [tipo di utilizzo] {m} gebruik (n) {n} [tipo di utilizzo]
uso (n) [uso] {m} gebruik (n) {n} [uso]
uso (n) [utensili] {m} gebruik (n) {n} [utensili]
uso (n) [abitudine] {m} gewoonte (n) {f} [abitudine]
uso (n) [generale] {m} aanwending (n) {f} [generale]
uso (n) [tipo di utilizzo] {m} aanwending (n) {f} [tipo di utilizzo]
uso (n) [uso] {m} aanwending (n) {f} [uso]

Italiaans Nederlands vertalingen

IT Synoniemen voor uso NL Vertalingen
costume [consuetudine] m klederdracht
usanza [consuetudine] f vervelende gewoonte {f}
pratica [consuetudine] f praktijk {m}
abito [consuetudine] m kledingstuk {n}
assuefazione [consuetudine] f gewenning {f}
abitudine [consuetudine] f tic {m}
senso [significato] m gevoel {n}
accezione [significato] f algemeen aanvaarde betekenis {f}
applicazione [uso] f toepassing {f}
funzione [rito] f functie {f}
cerimonia [rito] f plechtigheid {f}
voga [abitudine] f mode {m}
tradizione [abitudine] f traditie {f}
sistema [abitudine] m stelsel {n}
regola [abitudine] f regel {m}
rito [abitudine] m kerkgebruik
moda [abitudine] f mode {m}
consuetudine [abitudine] f gewoonte {f}
corrente [moda] f stroomsterkte {f}
compito [allenamento] m opgave