NL IT Nederlands Italiaans alfabetisch woordenboek U
- u ... uit de aandacht verdrongen worden
- uit de aandacht verdrongen worden ... uit de hogere stand
- uit de hogere stand ... uit de weg gaan
- uit de weg gaan ... uit het gezicht blijven
- uit het gezicht blijven ... uit het hoofd praten
- uit het hoofd praten ... uit jagen gaan
- uit jagen gaan ... uitademen
- uitademen ... uitbesteden
- uitbesteden ... uitbijten
- uitbijten ... uitblinkster
- uitblinkster ... uitbranden
- uitbranden ... uitbroeden
- uitbroeden ... uitdaagster
- uitdaagster ... uitdoen
- uitdoen ... uitdraaien op
- uitdraaien op ... uitdrukken
- uitdrukken ... uiteendrijven
- uiteendrijven ... uiteraard
- uiteraard ... uiterste
- uitfoeteren ... uitgaan van
- uitgaan van ... uitgang
- uitgang ... uitgebalanceerd dieet
- uitgebalanceerd dieet ... uitgekookt
- uitgekookt ... uitgerekend
- uitgerekend ... uitgestrektheid
- uitgestrektheid ... uitgutsen
- uitgutsen ... uitkammen
- uitkammen ... uitkijken naar
- uitkijken op ... uitlaat
- uitlaat ... uitlaatpijp
- uitlaatpijp ... uitleg
- uitleggen ... uitlokken
- uitlokken ... uitneembaar
- uitneembaar ... uitoefenen
- uitoefenen ... uitprinten
- uitprinten ... uitpuilend
- uitpuilend ... uitreiking
- uitreiking van diploma's ... uitroep
- uitroep ... uitroepend
- uitroepend ... uitroking
- uitroking ... uitscheiden
- uitscheiden ... uitscheppen
- uitscheppen ... uitschuren
- uitschuren ... uitslaan
- uitslaan ... uitsluiten
- uitsluiten ... uitsluiting
- uitsluiting ... uitspreiden
- uitspreiden ... uitspuiten
- uitspuiten ... uitstallen
- uitstallen ... uitstappen
- uitstappen ... uitstappen
- uitstappen ... uitstippelen
- uitstippelen ... uitstraling
- uitstraling ... uitteren
- uitteren ... uittreksel
- uittreksel ... uitvegen
- uitvegen ... uitverkoop
- uitverkoop ... uitverkopen
- uitverkopen ... uitvoer
- uitvoer ... uitvoerster
- uitvoerster ... uitweg
- uitweg ... uitwerpen
- uitwerpen ... uitwerping
- uitwerping ... uitwissen
- uitwissen ... uitwissing
- uitwissing ... uitzenden
- uitzenden ... uitzet
- uitzet ... uitzeven
- uitzeven ... uitzonderen
- uitzonderen ... unaniem
- underdog ... uniek
- uniek ... urinoir
- urinoir ... uzelf