Woxikon / Woordenboek / Nederlands Italiaans / U / Un uomo in casa

NL IT Nederlands Italiaans vertalingen voor Un uomo in casa

Zoek woord Un uomo in casa heeft eén resultaat
Ga naar
IT Italiaans NL Nederlands
Un uomo in casa Man about the house

IT NL Vertalingen voor un

un (a) [determinante indefinito] enig (a) [determinante indefinito]
un (a) [generale] enig (a) [generale]
un (a) [determinante indefinito] een zekere (a) [determinante indefinito]
un (a) [generale] een zekere (a) [generale]
un (a) [determinante indefinito] één of andere (a) [determinante indefinito]
un (a) [generale] één of andere (a) [generale]
un (o) [articolo indeterminativo] een (o) {m} [articolo indeterminativo]
un (a) [determinante indefinito] een (a) {m} [determinante indefinito]
un (a) [generale] een (a) {m} [generale]
un (conj n prep) [indefinite article] een (conj n prep) {m} [indefinite article]

IT NL Vertalingen voor uomo

uomo (n) [persona - uomo] {m} knul (n) {m} [persona - uomo]
uomo (n) [persona - uomo] {m} kerel (n) {m} [persona - uomo]
uomo (n) [persona - uomo] {m} vent (n) {m} [persona - uomo]
uomo (n) [persona] {m} man (n) {m} [persona]
uomo (n) [gente] {m} mens (n) {m} [gente]
uomo {m} de mens {m}

IT NL Vertalingen voor in

in opletten
in (o) [direzione] naar (o) [direzione]
in (particle prep adv) [in the direction of, and arriving at] naar (particle prep adv) [in the direction of, and arriving at]
in wachten {n}
in (o) [direzione] bij (o) {m} [direzione]
in (o) [in ogni] bij (o) {m} [in ogni]
in (o) [preposizione] bij (o) {m} [preposizione]
in (o) [prossimità] bij (o) {m} [prossimità]
in (o) [direzione] op (o) [direzione]
in (o) [in ogni] op (o) [in ogni]

IT NL Vertalingen voor casa

casa (n) [costruzione] {f} woning (n) {f} [costruzione]
casa (n) [famiglia] {f} verblijfplaats (n) {m} [famiglia]
casa (n) [luogo] {f} verblijfplaats (n) {m} [luogo]
casa (n) [famiglia] {f} thuisfront (n) {n} [famiglia]
casa (n) [luogo] {f} thuisfront (n) {n} [luogo]
casa (n) [costruzione] {f} huis (n) {n} [costruzione]
casa (n) [gente] {f} familie (n) {f} [gente]
casa (n) [gente] {f} gezin (n) {n} [gente]
casa (n) [gente] {f} huisgezin (n) {n} [gente]
casa (n) [luogo] {f} thuis (n) {n} [luogo]