jemand die Tür vor der Nase zuschlagen vertaling - Nederlands Duits vertaling voor jemand die Tür vor der Nase zuschlagen

Woxikon / Woordenboek / Nederlands Duits / J / jemand die Tür vor der Nase zuschlagen

Zoek woord jemand die Tür vor der Nase zuschlagen heeft 2 resultaten

Ga naar

DE	Duits	NL	Nederlands
	jemand die Tür vor der Nase zuschlagen [Verweigerung]		de deur voor iemands neus dichtslaan [Verweigerung]
	jemand die Tür vor der Nase zuschlagen (v) [Verweigerung]		de deur voor iemands neus dichtslaan (v) [Verweigerung]

DE NL Vertalingen voor jemand

	jemand (n)		iemand (n)
	jemand (o) [Indefinitpronomen - Fragewörter]		iemand (o) [Indefinitpronomen - Fragewörter]
	jemand (o) [Indefinitpronomen - Negationen]		iemand (o) [Indefinitpronomen - Negationen]
	jemand (o) [Indefinitpronomen - m.]		iemand (o) [Indefinitpronomen - m.]
	jemand [Indefinitpronomen - Fragewörter]		iemand [Indefinitpronomen - Fragewörter]
	jemand [Indefinitpronomen - Negationen]		iemand [Indefinitpronomen - Negationen]
	jemand [Indefinitpronomen - m.]		iemand [Indefinitpronomen - m.]
	jemand (pronoun n) [some person]		iemand (pronoun n) [some person]
	jemand (pronoun n) [some unspecified person]		iemand (pronoun n) [some unspecified person]

DE NL Vertalingen voor die

	die (v n) [reverse or change the order of two]		verwisselen (v n) [reverse or change the order of two]
	die (v n) [reverse or change the order of two]		omwisselen (v n) [reverse or change the order of two]
	die [Relativpron. - Objekt - Sing.]		dat [Relativpron. - Objekt - Sing.]
	die (o) [Relativpron. - Objekt - Sing.]		dat (o) [Relativpron. - Objekt - Sing.]
	die [Relativpron. - Subjekt - Sing.]		dat [Relativpron. - Subjekt - Sing.]
	die (o) [Relativpron. - Subjekt - Sing.]		dat (o) [Relativpron. - Subjekt - Sing.]
	die [indikatives Determinativ - sing.]		dat [indikatives Determinativ - sing.]
	die (a) [indikatives Determinativ - sing.]		dat (a) [indikatives Determinativ - sing.]
	die (pronoun adv int determiner) [nonstandard relative pronoun]		dat (pronoun adv int determiner) [nonstandard relative pronoun]
	die (conj determiner pronoun adv) [which]		dat (conj determiner pronoun adv) [which]

DE NL Vertalingen voor tür

	Tür (n) [Architektur] {f}		deur (n) {m} [Architektur]
	Tür (n) [Haus] {f}		deur (n) {m} [Haus]
	Tür (n v) [portal of entry into a building, room or vehicle] {f}		portier (n v) {m} [portal of entry into a building, room or vehicle]
	Tür [Haus] {f}		deur {m} [Haus]
	Tür (n v) [portal of entry into a building, room or vehicle] {f}		deur (n v) {m} [portal of entry into a building, room or vehicle]

DE NL Vertalingen voor vor

	vor (prep) [with the separation, exclusion or differentiation of]		van (prep) [with the separation, exclusion or differentiation of]
	vor [Platz]		voor {m} [Platz]
	vor (o) [Platz]		voor (o) {m} [Platz]
	vor [Zeit]		voor {m} [Zeit]
	vor (o) [Zeit]		voor (o) {m} [Zeit]
	vor (prep adv conj) [earlier than in time]		voor (prep adv conj) {m} [earlier than in time]
	vor (prep adv conj) [in front of according to an ordering system]		voor (prep adv conj) {m} [in front of according to an ordering system]
	vor (particle prep adv) [time: preceding]		voor (particle prep adv) {m} [time: preceding]
	vor [Zeit]		vroeger dan [Zeit]
	vor (o) [Zeit]		vroeger dan (o) [Zeit]

DE NL Vertalingen voor der

	der (determiner pronoun n) [(''relative'') who, whom, what]		dat (determiner pronoun n) [(''relative'') who, whom, what]
	der [Relativpron. - Objekt - Sing.]		dat [Relativpron. - Objekt - Sing.]
	der (o) [Relativpron. - Objekt - Sing.]		dat (o) [Relativpron. - Objekt - Sing.]
	der [Relativpron. - Subjekt - Sing.]		dat [Relativpron. - Subjekt - Sing.]
	der (o) [Relativpron. - Subjekt - Sing.]		dat (o) [Relativpron. - Subjekt - Sing.]
	der [indikatives Determinativ - sing.]		dat [indikatives Determinativ - sing.]
	der (a) [indikatives Determinativ - sing.]		dat (a) [indikatives Determinativ - sing.]
	der (pronoun adv int determiner) [nonstandard relative pronoun]		dat (pronoun adv int determiner) [nonstandard relative pronoun]
	der (conj determiner pronoun adv) [which]		dat (conj determiner pronoun adv) [which]
	der (determiner pronoun n) [(''relative'') who, whom, what]		die (determiner pronoun n) [(''relative'') who, whom, what]

DE NL Vertalingen voor nase

	Nase (n) {f}		neus (n) {m}
	Nase (n) [Weißfisch] {f}		sneep (n) [Weißfisch]
	Nase (n) [Anatomie] {f}		neus (n) {m} [Anatomie]
	Nase (n) [Gesicht] {f}		neus (n) {m} [Gesicht]
	Nase [Anatomie] {f}		neus {m} [Anatomie]

DE NL Vertalingen voor zuschlagen

	zuschlagen [Missetat] zugeschlagen schlägst zu schlagen zu schlugst zu schlugen zu schlag(e) zu		toeslaan [Missetat] toegeslagen slaat toe slaan toe sloeg toe sloegen toe
	zuschlagen (v) [Missetat] zugeschlagen schlägst zu schlagen zu schlugst zu schlugen zu schlag(e) zu		toeslaan (v) [Missetat] toegeslagen slaat toe slaan toe sloeg toe sloegen toe
	zuschlagen [allgemein] zugeschlagen schlägst zu schlagen zu schlugst zu schlugen zu schlag(e) zu		toeslaan [allgemein] toegeslagen slaat toe slaan toe sloeg toe sloegen toe
	zuschlagen (v) [allgemein] zugeschlagen schlägst zu schlagen zu schlugst zu schlugen zu schlag(e) zu		toeslaan (v) [allgemein] toegeslagen slaat toe slaan toe sloeg toe sloegen toe
	zuschlagen [allgemein]		raak slaan [allgemein]
	zuschlagen (v) [allgemein]		raak slaan (v) [allgemein]
	zuschlagen [Tür] zugeschlagen schlägst zu schlagen zu schlugst zu schlugen zu schlag(e) zu		dichtslaan [Tür] dichtgeslagen slaat dicht slaan dicht sloeg dicht sloegen dicht
	zuschlagen (v) [Tür] zugeschlagen schlägst zu schlagen zu schlugst zu schlugen zu schlag(e) zu		dichtslaan (v) [Tür] dichtgeslagen slaat dicht slaan dicht sloeg dicht sloegen dicht
	zuschlagen (v n) [to shut with sudden force and noise]		toeslagen (v n) [to shut with sudden force and noise] (v n)