NL DE Nederlands Duits vertalingen voor iemand op zijn rug laten rijden
Zoek woord iemand op zijn rug laten rijden heeft eén resultaat
Ga naar
NL | Nederlands | DE | Duits | |
---|---|---|---|---|
iemand op zijn rug laten rijden (v) [wandelen] | jemanden huckepack nehmen (v) [wandelen] |
NL DE Vertalingen voor iemand
iemand (o) [onbepaald vnw. - negatieve zinnen] | einer (o) [onbepaald vnw. - negatieve zinnen] | |||
iemand (o) [onbepaald vnw. - vragende zinnen] | einer (o) [onbepaald vnw. - vragende zinnen] | |||
iemand (o) [onbepaald vnw. - negatieve zinnen] | irgendeiner (o) [onbepaald vnw. - negatieve zinnen] | |||
iemand (o) [onbepaald vnw. - vragende zinnen] | irgendeiner (o) [onbepaald vnw. - vragende zinnen] | |||
iemand (o) [onbepaald vnw. - negatieve zinnen] | irgendjemand (o) [onbepaald vnw. - negatieve zinnen] | |||
iemand (o) [onbepaald vnw. - vragende zinnen] | irgendjemand (o) [onbepaald vnw. - vragende zinnen] | |||
iemand (n) | jemand (n) | |||
iemand (o) [onbepaald vnw. - negatieve zinnen] | jemand (o) [onbepaald vnw. - negatieve zinnen] | |||
iemand (o) [onbepaald vnw. - vragende zinnen] | jemand (o) [onbepaald vnw. - vragende zinnen] | |||
iemand (o) [onbepaald voornaamwoord - m.] | jemand (o) [onbepaald voornaamwoord - m.] |
NL DE Vertalingen voor op
op (n v) [to spend or take a vacation] | Urlaub (n v) {m} [to spend or take a vacation] | |||
op (adv prep adj n v) [finished] | beendet (adv prep adj n v) [finished] | |||
op (adv prep adj n v) [awake] | munter (adv prep adj n v) [awake] | |||
op (adv prep adj n v) [finished] | alle (adv prep adj n v) [finished] | |||
op | an | |||
op (adv prep adj n v) [awake] | auf (adv prep adj n v) [awake] | |||
op (prep adv) [being above and in contact with another] | auf (prep adv) [being above and in contact with another] | |||
op (prep adv) [being directly supported by another] | auf (prep adv) [being directly supported by another] | |||
op (o) [dimensie] | auf (o) [dimensie] | |||
op (adv prep adj n v) [standing] | auf (adv prep adj n v) [standing] |
NL DE Vertalingen voor zijn
zijn (v) {n} | geben (v) | |||
zijn (n) [bestaan] {n} | Leben (n) {n} [bestaan] | |||
zijn (n) [bestaan] {n} | Sein (n) {n} [bestaan] | |||
zijn (v) [filosofie] {n} | existieren (v) [filosofie] | |||
zijn (n) [filosofie] {n} | Dasein (n) {n} [filosofie] | |||
zijn {n} | befinden (sich) | |||
zijn (n) {n} | sein (n) | |||
zijn (v) [(archaic) used to form the perfect aspect with certain intransitive verbs] {n} | sein (v) [(archaic) used to form the perfect aspect with certain intransitive verbs] | |||
zijn (v) [algemeen] {n} | sein (v) [algemeen] | |||
zijn (a) [bezittelijk bijvoeglijk nw. - enk.] {n} | sein (a) [bezittelijk bijvoeglijk nw. - enk.] |
NL DE Vertalingen voor rug
rug (n) {m} | Rücken (n) {m} | |||
rug (n) [anatomie] {m} | Rücken (n) {m} [anatomie] | |||
rug (n) [bound edge of a book] {m} | Rücken (n) {m} [bound edge of a book] | |||
rug (n) [geologie] {m} | Rücken (n) {m} [geologie] | |||
rug (adj adv n v) [the rear of body] {m} | Rücken (adj adv n v) {m} [the rear of body] |
NL DE Vertalingen voor laten
laten (v) | lassen (v) | |||
laten (v) [stuk] | lassen (v) [stuk] | |||
laten (v) [vergeten] | liegen lassen (v) [vergeten] | |||
laten (v) [stuk] | übrig lassen (v) [stuk] | |||
laten (n adv prep adj v) [to drop] | fallen lassen (n adv prep adj v) [to drop] | |||
laten (n v) [ascribe the greatest importance] | aufweisen (n v) [ascribe the greatest importance] | |||
laten (n v) [ascribe the greatest importance] | darbieten (n v) [ascribe the greatest importance] | |||
laten (n v) [ascribe the greatest importance] | bieten (n v) [ascribe the greatest importance] | |||
laten (n v) [ascribe the greatest importance] | besonders (n v) [ascribe the greatest importance] |
NL DE Vertalingen voor rijden
rijden (v) [voertuigen] | Auto fahren (v) [voertuigen] | |||
rijden (v) [auto's] | fahren (v) [auto's] | |||
rijden (v n) [convey (a person, etc) in a wheeled motorized vehicle] | fahren (v n) [convey (a person, etc) in a wheeled motorized vehicle] | |||
rijden (v n) [operate (a wheeled motorized vehicle)] | fahren (v n) [operate (a wheeled motorized vehicle)] | |||
rijden (v n) [to be transported in a vehicle as a passenger] | fahren (v n) [to be transported in a vehicle as a passenger] | |||
rijden (v n) [to transport oneself by sitting on and directing a horse, bicycle etc.] | fahren (v n) [to transport oneself by sitting on and directing a horse, bicycle etc.] | |||
rijden (v) [voertuigen] | fahren (v) [voertuigen] | |||
rijden (v) | reiten (v) | |||
rijden (v) [paardrijden] | reiten (v) [paardrijden] | |||
rijden (v n) [to transport oneself by sitting on and directing a horse, bicycle etc.] | reiten (v n) [to transport oneself by sitting on and directing a horse, bicycle etc.] |