| lassen (v) [etwas nicht tun] - gelassen
- lässt
- lassen
- ließest
- ließen
- lass
| | laten (v) [etwas nicht tun] - gelaten
- laten
- laat
- lieten
- liet
| |
| lassen (v) [Stück] - gelassen
- lässt
- lassen
- ließest
- ließen
- lass
| | laten (v) [Stück] - gelaten
- laten
- laat
- lieten
- liet
| |
| lassen (v) - gelassen
- lässt
- lassen
- ließest
- ließen
- lass
| | laten (v) - gelaten
- laten
- laat
- lieten
- liet
| |
| lassen (v) [Mathematik] - gelassen
- lässt
- lassen
- ließest
- ließen
- lass
| | stellen (v) [Mathematik] - gesteld
- stellen
- stelt
- stelden
- stelde
| |
| lassen (v) [Mathematik] - gelassen
- lässt
- lassen
- ließest
- ließen
- lass
| | veronderstellen (v) [Mathematik] - verondersteld
- veronderstelt
- veronderstellen
- veronderstelde
- veronderstelden
| |
| lassen [Mathematik] - gelassen
- lässt
- lassen
- ließest
- ließen
- lass
| | onderstellen [Mathematik] - ondersteld
- onderstellen
- onderstelt
- onderstelde
- onderstelden
| |
| lassen (v) [Mathematik] - gelassen
- lässt
- lassen
- ließest
- ließen
- lass
| | onderstellen (v) [Mathematik] - ondersteld
- onderstellen
- onderstelt
- onderstelde
- onderstelden
| |
| lassen [Mathematik] - gelassen
- lässt
- lassen
- ließest
- ließen
- lass
| | geven [Mathematik] - gegeven
- geven
- geeft
- gaf
- gaven
| |
| lassen (v) [Mathematik] - gelassen
- lässt
- lassen
- ließest
- ließen
- lass
| | geven (v) [Mathematik] - gegeven
- geven
- geeft
- gaf
- gaven
| |
| lassen (v) [Erlaubnis] - gelassen
- lässt
- lassen
- ließest
- ließen
- lass
| | toelaten (v) [Erlaubnis] - toegelaten
- laten toe
- laat toe
- lieten toe
- liet toe
| |