Zoek woord bedrückt heeft 26 resultaten
DE Duits NL Nederlands
bedrückt (a) [Gefühl] ingetogen (a) [Gefühl]
bedrückt (a) [Gefühle] mistroostig (a) [Gefühle]
bedrückt [Gefühle] mistroostig [Gefühle]
bedrückt (a) [Gefühle] droefgeestig (a) [Gefühle]
bedrückt [Gefühle] droefgeestig [Gefühle]
DE Duits NL Nederlands
bedrückt (a) [Gefühle] droef (a) [Gefühle]
bedrückt [Gefühle] droef [Gefühle]
bedrückt (a) [gefühlsbetonter Zustand] neerslachtig (a) [gefühlsbetonter Zustand]
bedrückt [gefühlsbetonter Zustand] neerslachtig [gefühlsbetonter Zustand]
bedrückt (a) [Gefühle] neerslachtig (a) [Gefühle]
bedrückt [Gefühle] neerslachtig [Gefühle]
bedrückt (a) [gefühlsbetonter Zustand] mismoedig (a) [gefühlsbetonter Zustand]
bedrückt [gefühlsbetonter Zustand] mismoedig [gefühlsbetonter Zustand]
bedrückt [Gefühle] bedroefd [Gefühle]
bedrückt [Gefühl] ingetogen [Gefühl]
bedrückt (a) [Gefühl] gelaten (a) [Gefühl]
bedrückt [Gefühl] gelaten [Gefühl]
bedrückt (a) [seelisches Verhalten] ontmoedigd (a) [seelisches Verhalten]
bedrückt [seelisches Verhalten] ontmoedigd [seelisches Verhalten]
bedrückt (a) [gefühlsbetonter Zustand] ontmoedigd (a) [gefühlsbetonter Zustand]
bedrückt [gefühlsbetonter Zustand] ontmoedigd [gefühlsbetonter Zustand]
bedrückt (a) [seelisches Verhalten] gedemoraliseerd (a) [seelisches Verhalten]
bedrückt [seelisches Verhalten] gedemoraliseerd [seelisches Verhalten]
bedrückt (a) [Gefühle] treurig (a) [Gefühle]
bedrückt [Gefühle] treurig [Gefühle]
bedrückt (a) [Gefühle] bedroefd (a) [Gefühle]

Duits Nederlands vertalingen

DE Synoniemen voor bedrückt NL Vertalingen
bang [angsterfüllt] bezorgd
besorgt [angsterfüllt] bezorgd
feige [angsterfüllt] laf
bange [angsterfüllt] bezorgd
ängstlich [angsterfüllt] bevreesd
befangen [angsterfüllt] bevooroordeeld
zaghaft [angsterfüllt] voorzichtig
verängstigt [angsterfüllt] doodsbenauwd
furchtsam [angsterfüllt] schuchter
zitternd [angsterfüllt] trillend
kleinmütig [angsterfüllt] lafhartig
besiegt [erschöpft] overwonnen
schwach [erschöpft] onduidelijk
fertig [erschöpft] besloten
matt [erschöpft] glansloos
krank [erschöpft] ziek
elend [erschöpft] onwel
verbraucht [erschöpft] opgebruikt
zerschlagen [erschöpft] afgebeuld
erschlagen [erschöpft] slachten {n}