Zoek woord fazer prega heeft 2 resultaten
Ga naar
PT Portugees NL Nederlands
fazer prega (v) [passagem de roupa] persen (v) [passagem de roupa]
fazer prega (v) [passagem de roupa] een vouw maken in (v) [passagem de roupa]

PT NL Vertalingen voor fazer

fazer (v) [discurso] afsteken (v) [discurso]
fazer (v) [ação] opmaken (v) [ação]
fazer (v) [cama] opmaken (v) [cama]
fazer (v) [geral] opmaken (v) [geral]
fazer (n v) [(transitive) to lie on, or adjacent to a border] grenzen aan (n v) [(transitive) to lie on, or adjacent to a border]
fazer (v) [fabricar] bouwen (v) {n} [fabricar]
fazer (v) [fabricar] fabriceren (v) [fabricar]
fazer (v) [fabricar] vervaardigen (v) [fabricar]
fazer (v) [fabricar] construeren (v) [fabricar]
fazer (n v) [to produce as a result] veroorzaken (n v) [to produce as a result]

PT NL Vertalingen voor prega

prega (n) [passagem de roupa] {f} vouw (n) {m} [passagem de roupa]
prega (n) [vestimenta] {f} vouw (n) {m} [vestimenta]
prega (n) [passagem de roupa] {f} plooi (n) {m} [passagem de roupa]
prega (n) [vestimenta] {f} plooi (n) {m} [vestimenta]
prega (n) [vestimenta] {f} kreuk (n) {m} [vestimenta]
prega (n) [vestimenta] {f} rimpel (n) {m} [vestimenta]
prega (n) [vestimenta] {f} vouwtje (n) {n} [vestimenta]