Woxikon / Woordenboek / Nederlands Italiaans / Z / zakken

NL IT Nederlands Italiaans vertalingen voor zakken

Zoek woord zakken heeft 28 resultaten
Ga naar Nederlands » Italiaans
NL Nederlands IT Italiaans
zakken (n) [temperatuur] {n} ribasso (n) {m} [temperatuur]
zakken (n v) [state of sinking] {n} cedimento (n v) {m} [state of sinking]
zakken (n) [temperatuur] {n} abbassamento (n) {m} [temperatuur]
zakken (n) [prijzen] {n} abbassamento (n) {m} [prijzen]
zakken (v) [to fail] {n} bocciare (v) [to fail]
NL Nederlands IT Italiaans
zakken (v) [examen] {n} essere bocciato in (v) [examen]
zakken (v) [examen] {n} non superare (v) [examen]
zakken (v) [to fail] {n} trombare (v) [to fail]
zakken (v) [to tend downward; to become lower; to descend; to sink] {n} discendere (v) [to tend downward; to become lower; to descend; to sink]
zakken (n) [temperatuur] {n} caduta (n) {f} [temperatuur]
zakken (n) [prijzen] {n} caduta (n) {f} [prijzen]
zakken (v) [prijzen] {n} scendere (v) [prijzen]
zakken (v) [niveau] {n} scendere (v) [niveau]
zakken (v) [aantal] {n} scendere (v) [aantal]
zakken (v) [to tend downward; to become lower; to descend; to sink] {n} abbassare (v) [to tend downward; to become lower; to descend; to sink]
zakken (n) [prijzen] {n} ribasso (n) {m} [prijzen]
zakken (v) [prijzen] {n} abbassarsi (v) [prijzen]
zakken (v) [niveau] {n} abbassarsi (v) [niveau]
zakken (v) [aantal] {n} abbassarsi (v) [aantal]
zakken (n) [temperatuur] {n} calo (n) {m} [temperatuur]
zakken (n) [prijzen] {n} calo (n) {m} [prijzen]
zakken (v) [prijzen] {n} diminuire (v) [prijzen]
zakken (v) [niveau] {n} diminuire (v) [niveau]
zakken (v) [aantal] {n} diminuire (v) [aantal]
zakken (v) [to tend downward; to become lower; to descend; to sink] {n} calare (v) [to tend downward; to become lower; to descend; to sink]
zakken (v) [prijzen] {n} calare (v) [prijzen]
zakken (v) [niveau] {n} calare (v) [niveau]
zakken (v) [aantal] {n} calare (v) [aantal]
NL Synoniemen voor zakken IT Vertalingen
zinken [dalen] zatopić
dalen [duikelen] tracić na wartości (n v)
instorten [vallen] zapaść {f}
vallen [zinken] n spaść