Zoek woord tirer profit de heeft 3 resultaten
Ga naar
FR Frans NL Nederlands
tirer profit de (v) [résultat] profiteren van (v) [résultat]
tirer profit de (v) [résultat] voordeel trekken van (v) [résultat]
tirer profit de (v) [résultat] profijt hebben van (v) [résultat]

FR NL Vertalingen voor tirer

tirer (v) [photographie] afdrukken (v) [photographie]
tirer (v) [feu d'artifice] afvuren (v) [feu d'artifice]
tirer (n v) [transitive: to shoot] afvuren (n v) [transitive: to shoot]
tirer (v) [feu d'artifice] afsteken (v) [feu d'artifice]
tirer (n v) [to draw off liquid from a vessel] aftappen (n v) {n} [to draw off liquid from a vessel]
tirer (v) [tonneau] aftappen (v) {n} [tonneau]
tirer (v) [dentisterie] uittrekken (v) [dentisterie]
tirer (v) [général] uittrekken (v) [général]
tirer (v) [mouvement] uittrekken (v) [mouvement]
tirer (v) [objets] uittrekken (v) [objets]

FR NL Vertalingen voor profit

profit (n) [avantage] {m} opbrengst (n) {f} [avantage]
profit (n) [rapport] {m} opbrengst (n) {f} [rapport]
profit (n) [avantage] {m} nut (n) {n} [avantage]
profit (n) [rapport] {m} nut (n) {n} [rapport]
profit (n) [avantage] {m} winst (n) {f} [avantage]
profit (n) [rapport] {m} winst (n) {f} [rapport]
profit (n) [avantage] {m} voordeel (n) {n} [avantage]
profit (n) [rapport] {m} voordeel (n) {n} [rapport]
profit (n) [avantage] {m} profijt (n) {n} [avantage]
profit (n) [rapport] {m} profijt (n) {n} [rapport]

FR NL Vertalingen voor de

de (o) [comparaison] dan (o) [comparaison]
de (o) [concernant] betreffende (o) [concernant]
de (o) [concernant] omtrent (o) [concernant]
de (prep adv adj) [concerning] over (prep adv adj) [concerning]
de (o) [concernant] met betrekking tot (o) [concernant]
de (prep adv adj) [concerning] in verband met (prep adv adj) [concerning]
de (prep adv adj n) [indicates creator of a work] vanwege (prep adv adj n) [indicates creator of a work]
de van
de (o) [général] van (o) [général]
de (o) [lieu] van (o) [lieu]

Frans Nederlands vertalingen

FR Synoniemen voor tirer profit de NL Vertalingen
profiter de [économie] uitbuiten
tirer parti de [économie] gebruik maken van
faire valoir [économie] rechtvaardigen
exploiter [économie] uitbuiten
utiliser [fonction] gebruiken