Zoek woord scheiden heeft 49 resultaten
NL Nederlands FR Frans
scheiden [intransitief] {n} couper de [intransitief]
scheiden [scheidingsmuur] {n} séparer de [scheidingsmuur]
scheiden [voorwerpen] {n} séparer de [voorwerpen]
scheiden [afscheiden] {n} détacher de [afscheiden]
scheiden [chemie] {n} détacher de [chemie]
NL Nederlands FR Frans
scheiden [grens] {n} détacher de [grens]
scheiden [intransitief] {n} détacher de [intransitief]
scheiden [ongeval] {n} détacher de [ongeval]
scheiden [scheidingsmuur] {n} détacher de [scheidingsmuur]
scheiden [voorwerpen] {n} détacher de [voorwerpen]
scheiden [afscheiden] {n} couper de [afscheiden]
scheiden [chemie] {n} couper de [chemie]
scheiden [grens] {n} couper de [grens]
scheiden [ongeval] {n} séparer de [ongeval]
scheiden [ongeval] {n} couper de [ongeval]
scheiden [scheidingsmuur] {n} couper de [scheidingsmuur]
scheiden [voorwerpen] {n} couper de [voorwerpen]
scheiden [afscheiden] {n} dissocier [afscheiden]
scheiden [chemie] {n} dissocier [chemie]
scheiden [grens] {n} dissocier [grens]
scheiden [intransitief] {n} dissocier [intransitief]
scheiden [ongeval] {n} dissocier [ongeval]
scheiden [scheidingsmuur] {n} dissocier [scheidingsmuur]
scheiden (v) [to make unrelated] {n} dissocier (v) [to make unrelated]
scheiden [voorwerpen] {n} dissocier [voorwerpen]
scheiden (adj v n) [divide itself into separate pieces or substances] {n} se séparer (adj v n) [divide itself into separate pieces or substances]
scheiden (adj v n) [cause (things or people) to be separate] {n} séparer (adj v n) [cause (things or people) to be separate]
scheiden [chemie] {n} séparer [chemie]
scheiden (adj v n) [disunite something from one thing] {n} séparer (adj v n) [disunite something from one thing]
scheiden [grens] {n} séparer [grens]
scheiden [intransitief] {n} séparer [intransitief]
scheiden [ongeval] {n} séparer [ongeval]
scheiden [scheidingsmuur] {n} séparer [scheidingsmuur]
scheiden [voorwerpen] {n} séparer [voorwerpen]
scheiden [technisch] {n} séparation {f} [technisch]
scheiden [afscheiden] {n} se séparer [afscheiden]
scheiden [chemie] {n} se séparer [chemie]
scheiden [afscheiden] {n} séparer [afscheiden]
scheiden [grens] {n} se séparer [grens]
scheiden [intransitief] {n} se séparer [intransitief]
scheiden [mensen] {n} se séparer [mensen]
scheiden [ongeval] {n} se séparer [ongeval]
scheiden [relatie] {n} se séparer [relatie]
scheiden [scheidingsmuur] {n} se séparer [scheidingsmuur]
scheiden [voorwerpen] {n} se séparer [voorwerpen]
scheiden [afscheiden] {n} séparer de [afscheiden]
scheiden [chemie] {n} séparer de [chemie]
scheiden [grens] {n} séparer de [grens]
scheiden [intransitief] {n} séparer de [intransitief]
NL Synoniemen voor scheiden FR Vertalingen
verdelen [splitsen] přidělit
onderscheiden [afzonderen] rozeznat
discrimineren [afscheiden] rozlišovat (v)
afscheiden [onderscheiden] vyloučit
splitsen [onderverdelen] štěpení (n)
afzonderen [apart houden] oddělit