| meet (v) [meeting] | | samenkomen (v) [meeting] - samengekomen
- komen samen
- komt samen
- kwam samen
- kwamen samen
| |
| meet (v) [roads] | | samenkomen (v) [roads] - samengekomen
- komen samen
- komt samen
- kwam samen
- kwamen samen
| |
| meet | | ontmoeten - ontmoet
- ontmoeten
- ontmoet
- ontmoetten
- ontmoette
| |
| meet (v) [person] | | ontmoeten (v) [person] - ontmoet
- ontmoeten
- ontmoet
- ontmoetten
- ontmoette
| |
| meet (v) [person] | | tegenkomen (v) [person] - tegengekomen
- komen tegen
- komt tegen
- kwamen tegen
- kwam tegen
| |
| meet (v) [arrival] | | klaarstaan bij de aankomst van (v) [arrival] | |
| meet (v) [movement] | | elkaar raken (v) [movement] | |
| meet | | vergaderen - vergaderd
- vergaderen
- vergadert
- vergaderden
- vergaderde
| |
| meet (v) [meeting] | | bijeenkomen (v) [meeting] - bijeengekomen
- komen bijeen
- komt bijeen
- kwamen bijeen
- kwam bijeen
| |
| meet (v) [person] | | kennismaken (v) [person] - kennisgemaakt
- maken kennis
- maakt kennis
- maakten kennis
- maakte kennis
| |
| meet (v) [person] | | elkaar treffen (v) [person] | |
| meet (v) [person] | | elkaar ontmoeten (v) [person] | |
| meet | | treffen {n} - getroffen
- treft
- treffen
- trof
- troffen
| |