| discharge (n) [electricity] | | ontlading (n) {f} [electricity] | |
| discharge (v) [electricity] - discharged
- discharge
- discharge
- discharged
- discharged
| | ontladen (v) [electricity] - ontladen
- ontladen
- ontlaadt
- ontlaadde
- ontlaadden
| |
| discharge (v n) [(electricity) the act of releasing an accumulated charge] - discharged
- discharge
- discharge
- discharged
- discharged
| | ontladen (v n) [(electricity) the act of releasing an accumulated charge] - ontladen
- ontladen
- ontlaadt
- ontlaadde
- ontlaadden
| |
| discharge - discharged
- discharge
- discharge
- discharged
- discharged
| | ontzetten - ontzet
- ontzetten
- ontzet
- ontzette
- ontzetten
| |
| discharge (v) [job] - discharged
- discharge
- discharge
- discharged
- discharged
| | afdanken (v) [job] - afgedankt
- dankt af
- danken af
- dankten af
- dankte af
| |
| discharge - discharged
- discharge
- discharge
- discharged
- discharged
| | royeren - geroyeerd
- royeren
- royeert
- royeerde
- royeerden
| |
| discharge (n) [employment] | | ontslag (n) {n} [employment] | |
| discharge (v) [job] | | de laan uitsturen (v) [job] | |
| discharge (v) [job] | | de bons geven (v) [job] | |
| discharge (v) [patient] - discharged
- discharge
- discharge
- discharged
- discharged
| | ontslaan (v) {n} [patient] - ontslagen
- ontslaan
- ontslaat
- ontsloegen
- ontsloeg
| |
| discharge (v) [job] - discharged
- discharge
- discharge
- discharged
- discharged
| | ontslaan (v) {n} [job] - ontslagen
- ontslaan
- ontslaat
- ontsloegen
- ontsloeg
| |
| discharge (n) [employment] - discharged
- discharge
- discharge
- discharged
- discharged
| | ontslaan (n) {n} [employment] - ontslagen
- ontslaan
- ontslaat
- ontsloegen
- ontsloeg
| |