zijn mening zeggen vertaling - Nederlands Duits vertaling voor zijn mening zeggen

Woxikon / Woordenboek / Nederlands Duits / Z / zijn mening zeggen

Zoek woord zijn mening zeggen heeft eén resultaat

Ga naar

NL	Nederlands	DE	Duits
	zijn mening zeggen (v) [mening]		seine Meinung sagen (v) [mening]

NL DE Vertalingen voor zijn

	zijn (v) {n} geweest bent zijn was waren		geben (v) gegeben gibst geben gaben gabst gib
	zijn (n) [bestaan] {n}		Leben (n) {n} [bestaan]
	zijn (n) [bestaan] {n}		Sein (n) {n} [bestaan]
	zijn (v) [filosofie] {n} geweest bent zijn was waren		existieren (v) [filosofie] existiert existieren existierst existiertest existierten existiere
	zijn (n) [filosofie] {n}		Dasein (n) {n} [filosofie]
	zijn {n} geweest bent zijn was waren		befinden (sich) befunden befinden befindest befandest befanden befind(e)
	zijn (n) {n} geweest bent zijn was waren		sein (n) gewesen sind bist warst waren sei
	zijn (v) [(archaic) used to form the perfect aspect with certain intransitive verbs] {n} geweest bent zijn was waren		sein (v) [(archaic) used to form the perfect aspect with certain intransitive verbs] gewesen sind bist warst waren sei
	zijn (v) [algemeen] {n} geweest bent zijn was waren		sein (v) [algemeen] gewesen sind bist warst waren sei
	zijn (a) [bezittelijk bijvoeglijk nw. - enk.] {n} geweest bent zijn was waren		sein (a) [bezittelijk bijvoeglijk nw. - enk.] gewesen sind bist warst waren sei

NL DE Vertalingen voor mening

	mening (n) [gedachte] {f}		Einstellung (n) {f} [gedachte]
	mening (n) [gedachte] {f}		Ansicht (n) {f} [gedachte]
	mening (n) [gedachte] {f}		Glaube (n) {m} [gedachte]
	mening (n) {f}		Meinung (n) {f}
	mening (n) [gedachte] {f}		Meinung (n) {f} [gedachte]
	mening (n) [gedachte] {f}		Überzeugung (n) {f} [gedachte]
	mening (n) {f}		Position (n) {f}
	mening (n) {f}		Stellung (n) {f}
	mening (n) [gedachte] {f}		Standpunkt (n) {m} [gedachte]
	mening {f}		Anschauung {f}

NL DE Vertalingen voor zeggen

	zeggen (adj v adv) [say] gezegd zegt zeggen zei zeiden		ausstoßen (adj v adv) [say] ausgestoßen stoßen aus stößt aus stießen aus stießest aus stoß(e) aus
	zeggen (v) [aanwijzing] gezegd zegt zeggen zei zeiden		aussagen (v) [aanwijzing] ausgesagt sagen aus sagst aus sagten aus sagtest aus sag(e) aus
	zeggen (adj v adv) [say] gezegd zegt zeggen zei zeiden		äußern (adj v adv) [say] geäußert äußern äußerst äußertest äußerten äuß(e)re
	zeggen (v) [aanwijzing] gezegd zegt zeggen zei zeiden		zeigen (v) [aanwijzing] gezeigt zeigst zeigen zeigten zeigtest zeig(e)
	zeggen (v) gezegd zegt zeggen zei zeiden		sagen (v) gesagt sagst sagen sagtest sagten sag(e)
	zeggen (v) [aanwijzing] gezegd zegt zeggen zei zeiden		sagen (v) [aanwijzing] gesagt sagst sagen sagtest sagten sag(e)
	zeggen (v) [algemeen] gezegd zegt zeggen zei zeiden		sagen (v) [algemeen] gesagt sagst sagen sagtest sagten sag(e)
	zeggen (v) [informatie] gezegd zegt zeggen zei zeiden		sagen (v) [informatie] gesagt sagst sagen sagtest sagten sag(e)
	zeggen (v) [orde] gezegd zegt zeggen zei zeiden		sagen (v) [orde] gesagt sagst sagen sagtest sagten sag(e)
	zeggen (v int n) [to communicate verbally or in writing] gezegd zegt zeggen zei zeiden		sagen (v int n) [to communicate verbally or in writing] gesagt sagst sagen sagtest sagten sag(e)