wie heißen Sie vertaling - Nederlands Duits vertaling voor wie heißen Sie

Woxikon / Woordenboek / Nederlands Duits / W / wie heißen Sie

Zoek woord wie heißen Sie heeft eén resultaat

Ga naar

DE	Duits	NL	Nederlands
	wie heißen Sie		hoe heet u

DE NL Vertalingen voor wie

	wie (n) [''als relativer Anschluss'']		hoe (n) [''als relativer Anschluss'']
	wie (o) [fragend]		hoe (o) [fragend]
	wie (n)		hoe (n)
	wie		lijkend op
	wie (o) [Weise]		als (o) [Weise]
	wie [Bindewort]		zoals [Bindewort]
	wie (o) [Bindewort]		zoals (o) [Bindewort]
	wie [Verhältniswort]		zoals [Verhältniswort]
	wie (o) [Verhältniswort]		zoals (o) [Verhältniswort]
	wie (o) [Weise]		zoals (o) [Weise]

DE NL Vertalingen voor heißen

	heißen (v) geheißen heißt heißen hießest hießen heiß(e)		betekenen (v) betekend betekenen betekent betekenden betekende
	heißen (v) [Name] geheißen heißt heißen hießest hießen heiß(e)		heten (v) [Name] geheet heten heet heette heetten
	heißen (v) [Name - intransitiv] geheißen heißt heißen hießest hießen heiß(e)		heten (v) [Name - intransitiv] geheet heten heet heette heetten
	heißen (n v) [to name or refer to] geheißen heißt heißen hießest hießen heiß(e)		noemen (n v) [to name or refer to] genoemd noemt noemen noemden noemde
	heißen [Name - intransitiv] geheißen heißt heißen hießest hießen heiß(e)		heten [Name - intransitiv] geheet heten heet heette heetten
	heißen (n v) [to be called] geheißen heißt heißen hießest hießen heiß(e)		heten (n v) [to be called] geheet heten heet heette heetten
	heißen (v) [to have a specific name] geheißen heißt heißen hießest hießen heiß(e)		heten (v) [to have a specific name] geheet heten heet heette heetten
	heißen [Segel] geheißen heißt heißen hießest hießen heiß(e)		hijsen [Segel] gehesen hijsen hijst hees hesen
	heißen (v) [Segel] geheißen heißt heißen hießest hießen heiß(e)		hijsen (v) [Segel] gehesen hijsen hijst hees hesen

DE NL Vertalingen voor sie

	Sie (pronoun determiner) [the individual or group spoken/written to]		de (pronoun determiner) [the individual or group spoken/written to]
	Sie [allgemein]		je [allgemein]
	Sie (o) [allgemein]		je (o) [allgemein]
	Sie (pronoun determiner) [object pronoun: the group being addressed]		je (pronoun determiner) [object pronoun: the group being addressed]
	Sie (pronoun determiner) [object pronoun: the person being addressed]		je (pronoun determiner) [object pronoun: the person being addressed]
	Sie (pronoun determiner) [subject pronoun: the person being addressed]		je (pronoun determiner) [subject pronoun: the person being addressed]
	Sie [allgemein]		jij [allgemein]
	Sie (o) [allgemein]		jij (o) [allgemein]
	Sie (pronoun determiner) [object pronoun: the person being addressed]		jij (pronoun determiner) [object pronoun: the person being addressed]
	Sie (pronoun determiner) [subject pronoun: the person being addressed]		jij (pronoun determiner) [subject pronoun: the person being addressed]