Zoek woord uit elkaar houden heeft 3 resultaten
Ga naar
NL Nederlands DE Duits
uit elkaar houden (v) [onderscheid] unterscheiden (v) [onderscheid]
uit elkaar houden (v) [onderscheid] differenzieren (v) [onderscheid]
uit elkaar houden (v) [onderscheid] auseinander halten (v) [onderscheid]

NL DE Vertalingen voor uit

uit (o) [reden] wegen (o) [reden]
uit (o) [reden] durch (o) [reden]
uit (o) [oorsprong] von (o) [oorsprong]
uit (o) [plaats] von (o) [plaats]
uit (prep) [with the origin, starting point or initial reference of or at] von (prep) [with the origin, starting point or initial reference of or at]
uit (prep) [with the source or provenance of or at] von (prep) [with the source or provenance of or at]
uit (n) aus (n)
uit (o) [oorsprong] aus (o) [oorsprong]
uit (o) [plaats] aus (o) [plaats]
uit (o) [reden] aus (o) [reden]

NL DE Vertalingen voor elkaar

elkaar (pronoun) [to one another; one to the other] sich (pronoun) [to one another; one to the other]
elkaar (o) [algemeen] einander (o) [algemeen]
elkaar (pronoun) [to one another; one to the other] einander (pronoun) [to one another; one to the other]

NL DE Vertalingen voor houden

houden (v) [algemeen] halten (v) [algemeen]
houden (v) [positie] halten (v) [positie]
houden (v) [toespraak] halten (v) [toespraak]
houden (v) [toespraak] vortragen (v) [toespraak]
houden (v) [beroep] behalten (v) [beroep]
houden (v) [beroep] weiterbeschäftigen (v) [beroep]