Woxikon / Woordenboek / Nederlands Duits / S / sich setzen

NL DE Nederlands Duits vertalingen voor sich setzen

Zoek woord sich setzen heeft 5 resultaten
Ga naar
DE Duits NL Nederlands
sich setzen zich zetten
sich setzen zich plaatsen
sich setzen gaan zitten
sich setzen (v) [to assume a sitting position from a standing position] gaan zitten (v) [to assume a sitting position from a standing position]
sich setzen zitten in

DE NL Vertalingen voor sich

sich (o) [Reflexivpronomen - sing.] zich (o) [Reflexivpronomen - sing.]
sich (o) [Reflexivpronomen - sing. - höflich] zich (o) [Reflexivpronomen - sing. - höflich]
sich (o) [Reflexivpronomen - pl. - höflich] zich (o) [Reflexivpronomen - pl. - höflich]
sich (o) [Reflexivpronomen] zich (o) [Reflexivpronomen]
sich (v) [Reflexivpronomen] zich (v) [Reflexivpronomen]
sich (v) [take action with respect to (someone or something)] behandelen (v) [take action with respect to (someone or something)]
sich (v n) [to pass from here to there; to transmit] verplaatsen (v n) [to pass from here to there; to transmit]
sich (v) [to hide (something)] wegrennen (v) [to hide (something)]
sich [allgemein] je [allgemein]
sich [allgemein] jij [allgemein]

DE NL Vertalingen voor setzen

setzen (v) [Einsatz] zetten (v) [Einsatz]
setzen (v) neerzitten (v)
setzen (v) zitten (v)
setzen (v) zetten (v)
setzen (v) [Buchstabe] zetten (v) [Buchstabe]
setzen (v) [Gegenstände] zetten (v) [Gegenstände]
setzen (v) [beweglich] zetten (v) [beweglich]
setzen [Gegenstände] zetten [Gegenstände]
setzen (v n adj) [to arrange type] zetten (v n adj) [to arrange type]
setzen (v n adj) [to put something down] zetten (v n adj) [to put something down]

Duits Nederlands vertalingen

DE Synoniemen voor sich setzen NL Vertalingen
absetzen [ablagern] afzetten {n}
ausfallen [ablagern] uitvallen
anschwemmen [ablagern] doen aanspoelen
sinken [untergehen] ondergaan
kentern [untergehen] kapseizen
absacken [untergehen] verminderen
sich senken [untergehen] wegzakken {n}
fallen [sich senken] vallen {n}
einfallen [sich senken] invallen
sich platzieren [Platz nehmen] zich plaatsen
sich niederlassen [Platz nehmen] neerstrijken
es sich bequem machen [Platz nehmen] zich nestelen
zerfallen [einfallen] tot stof vergaan
verfallen [einfallen] bergafwaarts gaan
zusammenfallen [einfallen] tegelijkertijd gebeuren
zusammenbrechen [einfallen] doorslaan
einstürzen [einfallen] invallen
zusammenstürzen [einfallen] invallen
kaputtgehen [einfallen] kapot gaan
enden [sich neigen] een eind maken aan