Woxikon / Woordenboek / Nederlands Duits / S / sich selbst zerstören

NL DE Nederlands Duits vertalingen voor sich selbst zerstören

Zoek woord sich selbst zerstören heeft 2 resultaten
Ga naar
DE Duits NL Nederlands
sich selbst zerstören [allgemein] zichzelf vernietigen [allgemein]
sich selbst zerstören (v) [allgemein] zichzelf vernietigen (v) [allgemein]

DE NL Vertalingen voor sich

sich (o) [Reflexivpronomen - sing.] zich (o) [Reflexivpronomen - sing.]
sich (o) [Reflexivpronomen - sing. - höflich] zich (o) [Reflexivpronomen - sing. - höflich]
sich (o) [Reflexivpronomen - pl. - höflich] zich (o) [Reflexivpronomen - pl. - höflich]
sich (o) [Reflexivpronomen] zich (o) [Reflexivpronomen]
sich (v) [Reflexivpronomen] zich (v) [Reflexivpronomen]
sich (v) [take action with respect to (someone or something)] behandelen (v) [take action with respect to (someone or something)]
sich (v n) [to pass from here to there; to transmit] verplaatsen (v n) [to pass from here to there; to transmit]
sich (v) [to hide (something)] wegrennen (v) [to hide (something)]
sich [allgemein] je [allgemein]
sich [allgemein] jij [allgemein]

DE NL Vertalingen voor selbst

selbst (n) zelf (n)
selbst (o) [Reflexivpronomen - betont - weiblich] zelf (o) [Reflexivpronomen - betont - weiblich]
selbst (o) [Reflexivpronomen - sing. - betont] zelf (o) [Reflexivpronomen - sing. - betont]
selbst (o) [Reflexivpronomen - pl - betont] zelf (o) [Reflexivpronomen - pl - betont]
selbst (o) [Reflexivpronomen - betont - männlich] zelf (o) [Reflexivpronomen - betont - männlich]
selbst (o) [Reflexivpronomen - pl - betont - höflich] zelf (o) [Reflexivpronomen - pl - betont - höflich]
selbst (o) [Reflexivpronomen - betont] zelf (o) [Reflexivpronomen - betont]
selbst [intensivierendes Wort] nog [intensivierendes Wort]
selbst (o) [Reflexivpronomen - sing. - betont] jezelf (o) [Reflexivpronomen - sing. - betont]
selbst (adj v adv n) [implying extreme example] eens (adj v adv n) [implying extreme example]

DE NL Vertalingen voor zerstören

zerstören [Gebäude] afbreken [Gebäude]
zerstören (v) [Gebäude] afbreken (v) [Gebäude]
zerstören (v) [(colloquial) to defeat soundly] vernietigen (v) {n} [(colloquial) to defeat soundly]
zerstören [Feind] vernietigen {n} [Feind]
zerstören (v) [Feind] vernietigen (v) {n} [Feind]
zerstören [demolieren] vernietigen {n} [demolieren]
zerstören (v) [demolieren] vernietigen (v) {n} [demolieren]
zerstören (v) [to cause the destruction of] vernietigen (v) {n} [to cause the destruction of]
zerstören (v) [to damage beyond use or repair] vernietigen (v) {n} [to damage beyond use or repair]
zerstören [Gebäude] met de grond gelijk maken [Gebäude]