Woxikon / Woordenboek / Nederlands Duits / S / sich irren

NL DE Nederlands Duits vertalingen voor sich irren

Zoek woord sich irren heeft 9 resultaten
Ga naar Duits » Nederlands
DE Duits NL Nederlands
sich irren (v) [make a mistake] vergissing (v) {f} [make a mistake]
sich irren (v) [make a mistake] fout (v) {m} [make a mistake]
sich irren een fout maken
sich irren zich vergissen
sich irren verkeerd zijn

DE NL Vertalingen voor sich

sich (o) [Reflexivpronomen - sing.] zich (o) [Reflexivpronomen - sing.]
sich (o) [Reflexivpronomen - sing. - höflich] zich (o) [Reflexivpronomen - sing. - höflich]
sich (o) [Reflexivpronomen - pl. - höflich] zich (o) [Reflexivpronomen - pl. - höflich]
sich (o) [Reflexivpronomen] zich (o) [Reflexivpronomen]
sich (v) [Reflexivpronomen] zich (v) [Reflexivpronomen]
sich (v) [take action with respect to (someone or something)] behandelen (v) [take action with respect to (someone or something)]
sich (v n) [to pass from here to there; to transmit] verplaatsen (v n) [to pass from here to there; to transmit]
sich (v) [to hide (something)] wegrennen (v) [to hide (something)]
sich [allgemein] je [allgemein]
sich [allgemein] jij [allgemein]

DE NL Vertalingen voor irren

irren (v) [make a mistake] (sich) vergissing (v) {f} [make a mistake]
irren (v) [make a mistake] (sich) fout (v) {m} [make a mistake]
irren (v) [Fehler] (sich) een fout maken (v) [Fehler]
irren (v) [Fehler] (sich) zich vergissen (v) [Fehler]
irren (v) [Fehler] (sich) verkeerd zijn (v) [Fehler]
irren (v) [Fehler] (sich) abuis zijn (v) [Fehler]
irren (v) [Fehler] (sich) het mis hebben (v) [Fehler]
irren (v) [Fehler] (sich) abuis hebben (v) [Fehler]
irren (n v) [to err] (sich) falen (n v) [to err]
irren (n v adj) [to wander from a direct course] (sich) dwalen (n v adj) [to wander from a direct course]

Duits Nederlands vertalingen

DE Synoniemen voor sich irren NL Vertalingen
fehlen [freveln] mankeren
verstoßen [freveln] verjagen
irren [freveln] (sich vergissing {f}
sündigen [freveln] zonde begaan
entgleisen [freveln] derailleren
sich vertun [freveln] abuis hebben
einen Fehler machen [freveln] abuis hebben
irregehen [abkommen] verdwalen
sich verlaufen [abkommen] de weg kwijtraken
vom Weg abkommen [abkommen] de weg kwijtraken
sich verlieren [den Weg verfehlen] vervagen
sich verzählen [sich verkalkulieren] zich vertellen
sich verschätzen [sich verkalkulieren] zich misrekenen
falsch beurteilen [sich verkalkulieren] zich vergissen in
falsch einschätzen [sich verkalkulieren] zich verkijken
sich verrechnen [sich verkalkulieren] verrekenen
verwechseln [sich irren] overhoop gooien
täuschen [sich irren] bedriegen
verfehlen [sich irren] missen
sich einbilden [sich irren] zich inbeelden {n}