Zoek woord in nood leert men zijn vrienden kennen heeft eén resultaat
Ga naar
NL Nederlands DE Duits
in nood leert men zijn vrienden kennen (proverb) [someone who helps you in your time of need is a real friend] (proverb) ein Freund in der Not ist ein Freund in der Tat (proverb) [someone who helps you in your time of need is a real friend] (proverb)

NL DE Vertalingen voor in

in (prep) [within a given time interval] unter (prep) [within a given time interval]
in (a) [mode] populär (a) [mode]
in (o) [in elk] in (o) [in elk]
in (a) [mode] in (a) [mode]
in (o) [nabijheid] in (o) [nabijheid]
in (o) [richting] in (o) [richting]
in (n v) [to cut into small cubes] in (n v) [to cut into small cubes]
in (o) [voorzetsel] in (o) [voorzetsel]
in (o) [nabijheid] bei (o) [nabijheid]
in (a) [gedrag] in Mode (a) [gedrag]

NL DE Vertalingen voor nood

nood (n) [state of being dependent] {m} Abhängigkeit (n) {f} [state of being dependent]
nood (n) [algemeen] {m} Not (n) {f} [algemeen]
nood (n) [armoede] {m} Not (n) {f} [armoede]
nood (n) [algemeen] {m} Bedürftigkeit (n) {f} [algemeen]
nood (n) [armoede] {m} Armut (n) {f} [armoede]
nood (n) [armoede] {m} Elend (n) {n} [armoede]
nood (n adj) [situation requiring urgent assistance] {m} Notlage (n adj) {f} [situation requiring urgent assistance]
nood (n adj) [situation requiring urgent assistance] {m} Notfall (n adj) {m} [situation requiring urgent assistance]
nood (n) [algemeen] {m} Notwendigkeit (n) {f} [algemeen]
nood (n adj) [situation requiring urgent assistance] {m} Notstand (n adj) [situation requiring urgent assistance]

NL DE Vertalingen voor men

men (o) [onbepaald persoonlijk vnw.] man (o) [onbepaald persoonlijk vnw.]
men (pronoun determiner) [one] man (pronoun determiner) [one]
men (o) [onpersoonlijk] man (o) [onpersoonlijk]
men (o) [persoonlijk vnw. - generisch onderwerp] man (o) [persoonlijk vnw. - generisch onderwerp]

NL DE Vertalingen voor zijn

zijn (v) {n} geben (v)
zijn (n) [bestaan] {n} Leben (n) {n} [bestaan]
zijn (n) [bestaan] {n} Sein (n) {n} [bestaan]
zijn (v) [filosofie] {n} existieren (v) [filosofie]
zijn (n) [filosofie] {n} Dasein (n) {n} [filosofie]
zijn {n} befinden (sich)
zijn (n) {n} sein (n)
zijn (v) [(archaic) used to form the perfect aspect with certain intransitive verbs] {n} sein (v) [(archaic) used to form the perfect aspect with certain intransitive verbs]
zijn (v) [algemeen] {n} sein (v) [algemeen]
zijn (a) [bezittelijk bijvoeglijk nw. - enk.] {n} sein (a) [bezittelijk bijvoeglijk nw. - enk.]

NL DE Vertalingen voor vrienden

vrienden (n) [participants in a two-way friendship] Freunde (n) {m} [participants in a two-way friendship]
vrienden (n) [participants in a two-way friendship] Freundinnen (n) [participants in a two-way friendship] (n)

NL DE Vertalingen voor kennen

kennen (v) [persoon] kennen (v) [persoon]
kennen (v) [kennis] wissen (v) [kennis]