Zoek woord de weg ruimen voor heeft eén resultaat
Ga naar
NL Nederlands DE Duits
de weg ruimen voor (v) [vooruitgang] Platz machen für (v) [vooruitgang]

NL DE Vertalingen voor de

de (article adv) [article] das (article adv) [article]
de (o) [bepaald lidwoord] das (o) [bepaald lidwoord]
de (adj v) [permitted to] fähig (adj v) [permitted to]
de (article adv) [article] der (article adv) [article]
de (o) [bepaald lidwoord] der (o) [bepaald lidwoord]
de (article adv) [stressed, indicating that the object in question is the only one worthy of attention] der (article adv) [stressed, indicating that the object in question is the only one worthy of attention]
de (article adv) [used with the name of a member of a class to refer to all things in that class] der (article adv) [used with the name of a member of a class to refer to all things in that class]
de (article adv) [article] die (article adv) [article]
de (o) [bepaald lidwoord] die (o) [bepaald lidwoord]
de (pronoun determiner) [the individual or group spoken/written to] du (pronoun determiner) [the individual or group spoken/written to]

NL DE Vertalingen voor weg

weg (o) [opzij] {m} fort (o) [opzij]
weg (o) [afstand] {m} entfernt (o) [afstand]
weg (adj prep v) [being away from a place] {m} abwesend (adj prep v) [being away from a place]
weg (n) {m} Weg (n) {m}
weg (n) [a way for travel] {m} Weg (n) {m} [a way for travel]
weg (n) [algemeen] {m} Weg (n) {m} [algemeen]
weg (n) [richting] {m} Weg (n) {m} [richting]
weg (n) [verkeer] {m} Weg (n) {m} [verkeer]
weg (n adv v) [wide path] {m} Weg (n adv v) {m} [wide path]
weg (o) [opzij] {m} beiseite (o) [opzij]

NL DE Vertalingen voor ruimen

ruimen (v) [puin] räumen (v) [puin]
ruimen (adj adv v) [to remove obstructions or impediments] räumen (adj adv v) [to remove obstructions or impediments]
ruimen (v) [puin] aufräumen (v) [puin]
ruimen (v) [puin] wegräumen (v) [puin]
ruimen (adj adv v) [to remove obstructions or impediments] freiräumen (adj adv v) [to remove obstructions or impediments] (adj adv v)

NL DE Vertalingen voor voor

voor (n adj v) [schedule] {m} planen (n adj v) [schedule]
voor (o) [algemeen] {m} zu (o) [algemeen]
voor (particle prep adv) [used to indicate purpose] {m} auf (particle prep adv) [used to indicate purpose]
voor (o) [tijd] {m} bis (o) [tijd]
voor (n) {m} für (n)
voor (o) [algemeen] {m} für (o) [algemeen]
voor (conj prep) [directed at, intended to belong to] {m} für (conj prep) [directed at, intended to belong to]
voor (o) [ruil] {m} für (o) [ruil]
voor (conj prep) [supporting] {m} für (conj prep) [supporting]
voor (prep adv conj) [earlier than in time] {m} vor (prep adv conj) [earlier than in time]