Woxikon / Woordenboek / Nederlands Duits / übel nehmen

NL DE Nederlands Duits vertalingen voor übel nehmen

Zoek woord übel nehmen heeft 6 resultaten
Ga naar Duits » Nederlands
DE Duits NL Nederlands
übel nehmen [allgemein] aanstoot nemen aan [allgemein]
übel nehmen (v) [allgemein] aanstoot nemen aan (v) [allgemein]
übel nehmen [allgemein] kwalijk nemen [allgemein]
übel nehmen (v) [allgemein] kwalijk nemen (v) [allgemein]
übel nehmen [allgemein] verontwaardigd zijn over [allgemein]
DE Duits NL Nederlands
übel nehmen (v) [allgemein] verontwaardigd zijn over (v) [allgemein]

DE NL Vertalingen voor übel

übel [riechen] onaangenaam [riechen]
übel (a) [riechen] onaangenaam (a) [riechen]
übel [Folge] nadelig [Folge]
übel (a) [Folge] nadelig (a) [Folge]
übel [riechen] naar [riechen]
übel (a) [riechen] naar (a) [riechen]
übel [riechen] vies [riechen]
übel (a) [riechen] vies (a) [riechen]
übel [sittliches Benehmen] kwaad {n} [sittliches Benehmen]
übel (a) [sittliches Benehmen] kwaad (a) {n} [sittliches Benehmen]

DE NL Vertalingen voor nehmen

nehmen (v) [Sache] onderscheppen (v) [Sache]
nehmen (v) [Sache] gebruiken (v) [Sache]
nehmen (v) [Sache] ontnemen (v) [Sache]
nehmen (v) [Sache] nemen (v) [Sache]
nehmen (v) [Sache] pakken (v) [Sache]
nehmen (v) [allgemein] pakken (v) [allgemein]
nehmen (v) [Sache] benemen (v) [Sache]
nehmen (v) [allgemein] nemen (v) [allgemein]
nehmen (v) [Medikament] nemen (v) [Medikament]
nehmen (v) [Akt] nemen (v) [Akt]

Duits Nederlands vertalingen

DE Synoniemen voor übel nehmen NL Vertalingen
sich ärgern [sich beleidigt fühlen] zich storen aan
hadern [Groll empfinden] onvergenoegd zijn (arch.)
hassen [Groll empfinden] haten
knurren [Groll empfinden] snauwen
grollen [Groll empfinden] rommelen
schmollen [Groll empfinden] pruilen
sich aufregen [Groll empfinden] geërgerd worden
anzeigen [beschuldigen] wijzen op
klagen [beschuldigen] dreinen
belasten [beschuldigen] overbelasten
verdächtigen [beschuldigen] verdenken
anklagen [beschuldigen] aanklacht indienen tegen
verklagen [beschuldigen] beschuldigen
prozessieren [beschuldigen] procederen {n}
Anzeige erstatten [beschuldigen] aangifte doen
angreifen [anlasten] aanvallen
vorwerfen [anlasten] verwijten
beschuldigen [anlasten] aanklacht indienen tegen
anschreiben [anlasten] poef {m}
anstreichen [anlasten] lakken