Zoek woord vooraf vastleggen heeft 2 resultaten
Ga naar
NL Nederlands SV Zweeds
vooraf vastleggen (v) [ordening] ordna på förhand (v) [ordening]
vooraf vastleggen (v) [ordening] bestämma på förhand (v) [ordening]

NL SV Vertalingen voor vooraf

vooraf (o) [geld] kontant (o) [geld]
vooraf (prep adv conj) [in advance] före (prep adv conj) [in advance]
vooraf (o) [tijd] före (o) [tijd]
vooraf (o) [tijd] på den tiden (o) [tijd]
vooraf (o) [tijd] vid det tillfället (o) [tijd]
vooraf (o) [tijd] på gamla dagar (o) [tijd]
vooraf (o) [tijd] gången (o) [tijd]
vooraf (o) [tijd] svunnen (o) [tijd]
vooraf (o) [tijd] tidigare (o) [tijd]
vooraf (o) [tijd] föregående (o) [tijd]

NL SV Vertalingen voor vastleggen

vastleggen (v) [geld] låsa (v) [geld]
vastleggen (n adj v) [schedule] planera (n adj v) [schedule]
vastleggen (v) [algemeen] bestämma (v) [algemeen]
vastleggen (v) [overeenkomst] bestämma (v) [overeenkomst]
vastleggen (v) [tijd] bestämma (v) [tijd]
vastleggen (v) [algemeen] fastställa (v) [algemeen]
vastleggen (v) [overeenkomst] fastställa (v) [overeenkomst]
vastleggen (v) [tijd] fastställa (v) [tijd]
vastleggen (v) [geld] låsa fast (v) [geld]
vastleggen (v) [hond] binda fast (v) [hond]