Zoek woord waarschuwen voor heeft 2 resultaten
Ga naar
| waarschuwen (v) [gevaar] - gewaarschuwd
- waarschuwt
- waarschuwen
- waarschuwde
- waarschuwden
| | alarmieren (v) [gevaar] - alarmiert
- alarmierst
- alarmieren
- alarmierten
- alarmiertest
- alarmiere
| |
| waarschuwen (v) [gevaar] - gewaarschuwd
- waarschuwt
- waarschuwen
- waarschuwde
- waarschuwden
| | warnen (v) [gevaar] - gewarnt
- warnen
- warnst
- warntest
- warnten
- warn(e)
| |
| waarschuwen (v) [to make someone aware of impending danger] - gewaarschuwd
- waarschuwt
- waarschuwen
- waarschuwde
- waarschuwden
| | warnen (v) [to make someone aware of impending danger] - gewarnt
- warnen
- warnst
- warntest
- warnten
- warn(e)
| |
| waarschuwen (v) [to notify someone of something untoward] - gewaarschuwd
- waarschuwt
- waarschuwen
- waarschuwde
- waarschuwden
| | warnen (v) [to notify someone of something untoward] - gewarnt
- warnen
- warnst
- warntest
- warnten
- warn(e)
| |
| waarschuwen (n v) [to warn] - gewaarschuwd
- waarschuwt
- waarschuwen
- waarschuwde
- waarschuwden
| | warnen (n v) [to warn] - gewarnt
- warnen
- warnst
- warntest
- warnten
- warn(e)
| |
| waarschuwen (v) [politie] | | in Kenntnis setzen (v) [politie] | |
| waarschuwen (v) [politie] - gewaarschuwd
- waarschuwt
- waarschuwen
- waarschuwde
- waarschuwden
| | verständigen (v) [politie] - verständigt
- verständigen
- verständigst
- verständigtest
- verständigten
- verständig(e)
| |
| waarschuwen (v) [to make someone aware of impending danger] - gewaarschuwd
- waarschuwt
- waarschuwen
- waarschuwde
- waarschuwden
| | verständigen (v) [to make someone aware of impending danger] - verständigt
- verständigen
- verständigst
- verständigtest
- verständigten
- verständig(e)
| |
| waarschuwen (v) [algemeen] | | vorher warnen (v) [algemeen] | |
| waarschuwen (n v) [to warn] - gewaarschuwd
- waarschuwt
- waarschuwen
- waarschuwde
- waarschuwden
| | verwarnen (n v) [to warn] - verwarnt
- verwarnen
- verwarnst
- verwarntest
- verwarnten
- verwarn(e)
| |
| voor (n adj v) [schedule] {m} | | planen (n adj v) [schedule] | |
| voor (o) [algemeen] {m} | | zu (o) [algemeen] | |
| voor (particle prep adv) [used to indicate purpose] {m} | | auf (particle prep adv) [used to indicate purpose] | |
| voor (o) [tijd] {m} | | bis (o) [tijd] | |
| voor (n) {m} | | für (n) | |
| voor (o) [algemeen] {m} | | für (o) [algemeen] | |
| voor (conj prep) [directed at, intended to belong to] {m} | | für (conj prep) [directed at, intended to belong to] | |
| voor (o) [ruil] {m} | | für (o) [ruil] | |
| voor (conj prep) [supporting] {m} | | für (conj prep) [supporting] | |
| voor (prep adv conj) [earlier than in time] {m} | | vor (prep adv conj) [earlier than in time] | |