Zoek woord vijf voor twee heeft eén resultaat
Ga naar
NL Nederlands DE Duits
vijf voor twee (n) [five to two] (n) fünf vor zwei (n) [five to two] (n)

NL DE Vertalingen voor vijf

vijf (a) {m} fünf (a)
vijf (num n) [five (5)] {m} fünf (num n) [five (5)]
vijf (a) [hoofdtelwoord] {m} fünf (a) [hoofdtelwoord]
vijf (o) [hoofdtelwoord] {m} fünf (o) [hoofdtelwoord]
vijf (n) [hoofdtelwoord] {m} Fünf (n) {f} [hoofdtelwoord]

NL DE Vertalingen voor voor

voor (n adj v) [schedule] {m} planen (n adj v) [schedule]
voor (o) [algemeen] {m} zu (o) [algemeen]
voor (particle prep adv) [used to indicate purpose] {m} auf (particle prep adv) [used to indicate purpose]
voor (o) [tijd] {m} bis (o) [tijd]
voor (n) {m} für (n)
voor (o) [algemeen] {m} für (o) [algemeen]
voor (conj prep) [directed at, intended to belong to] {m} für (conj prep) [directed at, intended to belong to]
voor (o) [ruil] {m} für (o) [ruil]
voor (conj prep) [supporting] {m} für (conj prep) [supporting]
voor (prep adv conj) [earlier than in time] {m} vor (prep adv conj) [earlier than in time]

NL DE Vertalingen voor twee

twee (n) [period of two weeks] {m} vierzehn (n) [period of two weeks]
twee (n) {m} zwei (n)
twee (a) [hoofdtelwoord] {m} zwei (a) [hoofdtelwoord]
twee (o) [hoofdtelwoord] {m} zwei (o) [hoofdtelwoord]
twee (num n) [one plus one] {m} zwei (num n) [one plus one]
twee (n) [period of two weeks] {m} zwei (n) [period of two weeks]
twee (n) {m} Zwei (n) {f}
twee (num n) [digit or figure] {m} Zwei (num n) {f} [digit or figure]
twee (n) [hoofdtelwoord] {m} Zwei (n) {f} [hoofdtelwoord]
twee {m} zwo