Zoek woord ieder voor zich heeft eén resultaat
Ga naar
NL Nederlands DE Duits
ieder voor zich (int adj) [forget about comradeship; save yourselves!] (int adj) jeder ist sich selbst der Nächste (int adj) [forget about comradeship; save yourselves!] (int adj)

NL DE Vertalingen voor ieder

ieder (determiner n) [every] alle (determiner n) [every]
ieder (n) jeder (n)
ieder (o) [algemeen] jeder (o) [algemeen]
ieder (determiner) [all of a countable group] jeder (determiner) [all of a countable group]
ieder (a) [determinator] jeder (a) [determinator]
ieder (determiner n) [every] jeder (determiner n) [every]
ieder (o) [voornaamwoord] jeder (o) [voornaamwoord]
ieder (determiner) [all of a countable group] jede (determiner) [all of a countable group]
ieder (o) [voornaamwoord] jede (o) [voornaamwoord]
ieder (determiner) [all of a countable group] jedes (determiner) [all of a countable group]

NL DE Vertalingen voor voor

voor (n adj v) [schedule] {m} planen (n adj v) [schedule]
voor (o) [algemeen] {m} zu (o) [algemeen]
voor (particle prep adv) [used to indicate purpose] {m} auf (particle prep adv) [used to indicate purpose]
voor (o) [tijd] {m} bis (o) [tijd]
voor (n) {m} für (n)
voor (o) [algemeen] {m} für (o) [algemeen]
voor (conj prep) [directed at, intended to belong to] {m} für (conj prep) [directed at, intended to belong to]
voor (o) [ruil] {m} für (o) [ruil]
voor (conj prep) [supporting] {m} für (conj prep) [supporting]
voor (prep adv conj) [earlier than in time] {m} vor (prep adv conj) [earlier than in time]

NL DE Vertalingen voor zich

zich selbst
zich (n v) [to make a mistake in one’s lines] versprechen (n v) [to make a mistake in one’s lines]
zich (n v) [put on clothes] anziehen (n v) [put on clothes]
zich (v) [establish financial position] festigen (v) [establish financial position]
zich (n v) [to make a mistake in one’s lines] verpatzen (n v) [to make a mistake in one’s lines]
zich (o) [wederkerend voornaamwoord - mv.] euch (o) [wederkerend voornaamwoord - mv.]
zich (v) sich (v)
zich (o) [wederkerend vnw. - enk.] sich (o) [wederkerend vnw. - enk.]
zich (o) [wederkerend vnw. - enk. - beleefd] sich (o) [wederkerend vnw. - enk. - beleefd]
zich (o) [wederkerend voornaamwoord] sich (o) [wederkerend voornaamwoord]