entzünden (sich) vertaling - Nederlands Duits vertaling voor entzünden (sich)

Woxikon / Woordenboek / Nederlands Duits / E / entzünden (sich)

Zoek woord entzünden (sich) heeft 2 resultaten

Ga naar

DE	Duits	NL	Nederlands
	entzünden (sich) [Medizin]		ontsteken [Medizin]
	entzünden (sich) [Medizin]		inflammeren [Medizin]

DE NL Vertalingen voor entzünden

	entzünden (v) entzündet entzündest entzünden entzündetest entzündeten entzünde		ontsteken (v) ontstoken ontsteekt ontsteken ontstak ontstaken
	entzünden (v) [Kamin] entzündet entzündest entzünden entzündetest entzündeten entzünde		ontsteken (v) [Kamin] ontstoken ontsteekt ontsteken ontstak ontstaken
	entzünden (v) [Medizin] entzündet entzündest entzünden entzündetest entzündeten entzünde		ontsteken (v) [Medizin] ontstoken ontsteekt ontsteken ontstak ontstaken
	entzünden [Kamin] entzündet entzündest entzünden entzündetest entzündeten entzünde		aansteken [Kamin] aangestoken steekt aan steken aan stak aan staken aan
	entzünden (v) [Kamin] entzündet entzündest entzünden entzündetest entzündeten entzünde		aansteken (v) [Kamin] aangestoken steekt aan steken aan stak aan staken aan
	entzünden (v) [cause to begin to burn] entzündet entzündest entzünden entzündetest entzündeten entzünde		aansteken (v) [cause to begin to burn] aangestoken steekt aan steken aan stak aan staken aan
	entzünden [Kamin] entzündet entzündest entzünden entzündetest entzündeten entzünde		ontsteken [Kamin] ontstoken ontsteekt ontsteken ontstak ontstaken
	entzünden [Medizin] entzündet entzündest entzünden entzündetest entzündeten entzünde		ontsteken [Medizin] ontstoken ontsteekt ontsteken ontstak ontstaken
	entzünden (v) [cause to begin to burn]		in brand steken (v) [cause to begin to burn]
	entzünden [Feuer]		vlam vatten [Feuer]

DE NL Vertalingen voor sich

	sich (o) [Reflexivpronomen - sing.]		zich (o) [Reflexivpronomen - sing.]
	sich (o) [Reflexivpronomen - sing. - höflich]		zich (o) [Reflexivpronomen - sing. - höflich]
	sich (o) [Reflexivpronomen - pl. - höflich]		zich (o) [Reflexivpronomen - pl. - höflich]
	sich (o) [Reflexivpronomen]		zich (o) [Reflexivpronomen]
	sich (v) [Reflexivpronomen]		zich (v) [Reflexivpronomen]
	sich (v) [take action with respect to (someone or something)]		behandelen (v) [take action with respect to (someone or something)]
	sich (v n) [to pass from here to there; to transmit]		verplaatsen (v n) [to pass from here to there; to transmit]
	sich (v) [to hide (something)]		wegrennen (v) [to hide (something)]
	sich [allgemein]		je [allgemein]
	sich [allgemein]		jij [allgemein]