Zoek woord wie heeft 18 resultaten
NL Nederlands SV Zweeds
wie (o) [vragend vnw. - meewerkend vw. - enk.] vilka (o) [vragend vnw. - meewerkend vw. - enk.]
wie (pronoun n) [who? (interrogative pronoun)] vem (pronoun n) [who? (interrogative pronoun)]
wie (o) [vragend vnw. - mv.] vem (o) [vragend vnw. - mv.]
wie (o) [vragend vnw. - meewerkend vw. - mv.] vem (o) [vragend vnw. - meewerkend vw. - mv.]
wie (o) [vragend vnw. - meewerkend vw. - enk.] vem (o) [vragend vnw. - meewerkend vw. - enk.]
NL Nederlands SV Zweeds
wie (o) [vragend vnw. - lijdend vw. - mv.] vem (o) [vragend vnw. - lijdend vw. - mv.]
wie (o) [vragend vnw. - lijdend vw. - enk.] vem (o) [vragend vnw. - lijdend vw. - enk.]
wie (o) [vragend vnw. - enk.] vem (o) [vragend vnw. - enk.]
wie (o) [vragend vnw. - meewerkend vw. - mv.] vilka (o) [vragend vnw. - meewerkend vw. - mv.]
wie (o) [bettr. vnw. - lijdend vw. - enk.] som (o) [bettr. vnw. - lijdend vw. - enk.]
wie (o) [vragend vnw. - lijdend vw. - mv.] vilka (o) [vragend vnw. - lijdend vw. - mv.]
wie (o) [vragend vnw. - lijdend vw. - enk.] vilka (o) [vragend vnw. - lijdend vw. - enk.]
wie (o) [bettr. vnw. - meewerkend vw. - pl.] vilka (o) [bettr. vnw. - meewerkend vw. - pl.]
wie (o) [bettr. vnw. - onderwerp - pl.] som (o) [bettr. vnw. - onderwerp - pl.]
wie (o) [bettr. vnw. - onderwerp - enk.] som (o) [bettr. vnw. - onderwerp - enk.]
wie (o) [bettr. vnw. - meewerkend vw. - pl.] som (o) [bettr. vnw. - meewerkend vw. - pl.]
wie (o) [bettr. vnw. - meewerkend vw. - enk.] som (o) [bettr. vnw. - meewerkend vw. - enk.]
wie (o) [bettr. vnw. - lijdend vw. - mv.] som (o) [bettr. vnw. - lijdend vw. - mv.]