Woxikon / Woordenboek / Nederlands Zweeds / D / draaien

NL SV Nederlands Zweeds vertalingen voor draaien

Zoek woord draaien heeft 28 resultaten
Ga naar Nederlands » Zweeds
NL Nederlands SV Zweeds
draaien (v) [voorwerpen] {n} snurra (v) [voorwerpen]
draaien (n) [telefoon] {n} ringande (n) {n} [telefoon]
draaien (v) [water] {n} virvla runt (v) [water]
draaien (v) [hoofd] {n} gå runt (v) [hoofd]
draaien (v) [weg] {n} göra en krök (v) [weg]
NL Nederlands SV Zweeds
draaien (v) [voorwerpen] {n} virvla (v) [voorwerpen]
draaien (v) [rotatie] {n} virvla (v) [rotatie]
draaien (v) [geneeskunde] {n} virvla (v) [geneeskunde]
draaien (v) [deurkruk] {n} virvla (v) [deurkruk]
draaien (v) [voorwerpen] {n} vrida (v) [voorwerpen]
draaien (v) [rotatie] {n} vrida (v) [rotatie]
draaien (v) [geneeskunde] {n} vrida (v) [geneeskunde]
draaien (v) [deurkruk] {n} vrida (v) [deurkruk]
draaien (n v adj) [to turn around quickly] {n} snurra runt (n v adj) [to turn around quickly]
draaien (v) [verkeer] {n} svänga (v) [verkeer]
draaien (n v adj) [to turn around quickly] {n} snurra (n v adj) [to turn around quickly]
draaien (v) [rotatie] {n} snurra (v) [rotatie]
draaien (v) [hoofd] {n} snurra (v) [hoofd]
draaien (v) [geneeskunde] {n} snurra (v) [geneeskunde]
draaien (v) [deurkruk] {n} snurra (v) [deurkruk]
draaien (v) [weg] {n} kröka (v) [weg]
draaien (v) [voorwerpen] {n} vrida på (v) [voorwerpen]
draaien (v) [rotatie] {n} vrida på (v) [rotatie]
draaien (v) [geneeskunde] {n} vrida på (v) [geneeskunde]
draaien (v) [deurkruk] {n} vrida på (v) [deurkruk]
draaien (v) [telefoon] {n} ringa (v) [telefoon]
draaien (v) [telefoon] {n} slå (v) [telefoon]
draaien (v) [weg] {n} svänga (v) [weg]
NL Synoniemen voor draaien SV Vertalingen
duikelen [buitelen] tummeln (sich)
wentelen [buitelen] drehen (sich)
rollen [buitelen] rollen
malen [draaien] mahlen
manoeuvreren [keren] steuern
zwenken [keren] ausschwenken
winden [winden] wickeln
roteren [cirkelen] rotieren
tollen [cirkelen] drehen (sich)
krimpen [kenteren] zusammenziehen (sich)
ruimen [kenteren] räumen
waggelen [zwaaien] watscheln
afslaan [zwenken] abbiegen
hakkelen [schutteren] stottern
knoeien [schutteren] herumspielen
stuntelen [schutteren] stümpern
stotteren [schutteren] n stammeln
spelen [afdraaien] n spielen
afspelen [afdraaien] abspielen