Zoek woord avec brusquerie heeft 23 resultaten
FR Frans NL Nederlands
avec brusquerie (o) [conduite] boers (o) [conduite]
avec brusquerie (o) [refus] kortweg (o) [refus]
avec brusquerie (o) [refus] categorisch (o) [refus]
avec brusquerie (o) [refus] ronduit (o) [refus]
avec brusquerie (o) [refus] op de man af (o) [refus]
FR Frans NL Nederlands
avec brusquerie (o) [refus] zonder omhaal (o) [refus]
avec brusquerie (o) [refus] zonder omwegen (o) [refus]
avec brusquerie (o) [refus] rechtstreeks (o) [refus]
avec brusquerie (o) [conduite] onbeleefd (o) [conduite]
avec brusquerie (o) [conduite] bits (o) [conduite]
avec brusquerie (o) [critique] scherp (o) [critique]
avec brusquerie (o) [critique] bijtend (o) [critique]
avec brusquerie (o) [conduite] bruusk (o) [conduite]
avec brusquerie (o) [conduite] stroef (o) [conduite]
avec brusquerie (o) [conduite] onbehouwen (o) [conduite]
avec brusquerie (o) [conduite] ongemanierd (o) [conduite]
avec brusquerie (o) [conduite] lomp (o) [conduite]
avec brusquerie (o) [refus] bot (o) {m} [refus]
avec brusquerie (o) [conduite] bars (o) [conduite]
avec brusquerie (o) [refus] kortaf (o) [refus]
avec brusquerie (o) [refus] regelrecht (o) [refus]
avec brusquerie (o) [conduite] ruw (o) [conduite]
avec brusquerie (o) [conduite] nors (o) [conduite]

FR NL Vertalingen voor avec

avec (adv) [in an enthusiastic manner] enthousiast (adv) {m} [in an enthusiastic manner]
avec (o) [général] mee (o) [général]
avec (o) [en compagnie de] bij (o) {m} [en compagnie de]
avec (prep) [in support of] bij (prep) {m} [in support of]
avec (prep) [in support of] voor (prep) {m} [in support of]
avec (prep) [expressing manner] door (prep) [expressing manner]
avec (prep) [against] tegen (prep) [against]
avec met
avec (prep) [against] met (prep) [against]
avec (o) [attribut] met (o) [attribut]

FR NL Vertalingen voor brusquerie

brusquerie (n) [conduite] {f} norsheid (n) {f} [conduite]
brusquerie (n) [conduite] {f} bruuskheid (n) {f} [conduite]
brusquerie (n) [conduite] {f} barsheid (n) {f} [conduite]
brusquerie (n) [conduite] {f} kortaangebondenheid (n) {f} [conduite]
brusquerie (n) [conduite] {f} botheid (n) {f} [conduite]
brusquerie (n) [conduite] {f} wrangheid (n) {f} [conduite]
brusquerie (n) [conduite] {f} ruwheid (n) {f} [conduite]
brusquerie (n) [conduite] {f} onbeleefdheid (n) {f} [conduite]
brusquerie (n) [conduite] {f} onbeschoftheid (n) {f} [conduite]