Zoek woord verbinden heeft 69 resultaten
NL Nederlands ES Spaans
verbinden (v) [verband] {n} juntar (v) [verband]
verbinden (v) [verband] {n} asociar (v) [verband]
verbinden (v) [telefoon] {n} asociar (v) [telefoon]
verbinden (v) [sanitair] {n} asociar (v) [sanitair]
verbinden (v) [plaats] {n} asociar (v) [plaats]
NL Nederlands ES Spaans
verbinden (v) [idee] {n} asociar (v) [idee]
verbinden (v) [geneeskunde] {n} asociar (v) [geneeskunde]
verbinden (v) [familie] {n} asociar (v) [familie]
verbinden (n) [geneeskunde] {n} vendaje (n) {m} [geneeskunde]
verbinden (v) [familie] {n} unir (v) [familie]
verbinden (v) [telefoon] {n} juntar (v) [telefoon]
verbinden (v) [sanitair] {n} juntar (v) [sanitair]
verbinden (v) [plaats] {n} juntar (v) [plaats]
verbinden (v) [idee] {n} juntar (v) [idee]
verbinden (v) [geneeskunde] {n} juntar (v) [geneeskunde]
verbinden (v) [familie] {n} juntar (v) [familie]
verbinden (n) [combinatie] {n} combinación (n) {f} [combinatie]
verbinden (v) [verband] {n} vendar (v) [verband]
verbinden (v) [familie] {n} enlazar (v) [familie]
verbinden (v) [fuse into a single entity] {n} conflar (v) [fuse into a single entity] (v)
verbinden (n v) [to bind, unite] {n} unir, soldar (n v) [to bind, unite] (n v)
verbinden (v) [verband] {n} enlazar (v) [verband]
verbinden (v) [telefoon] {n} enlazar (v) [telefoon]
verbinden (v) [sanitair] {n} enlazar (v) [sanitair]
verbinden (v) [plaats] {n} enlazar (v) [plaats]
verbinden (v) [idee] {n} enlazar (v) [idee]
verbinden (v) [geneeskunde] {n} enlazar (v) [geneeskunde]
verbinden (v) [telefoon] {n} vendar (v) [telefoon]
verbinden (v) [verband] {n} unir (v) [verband]
verbinden (v) [telefoon] {n} unir (v) [telefoon]
verbinden (v) [sanitair] {n} unir (v) [sanitair]
verbinden (v) [plaats] {n} unir (v) [plaats]
verbinden (v) [idee] {n} unir (v) [idee]
verbinden (v) [geneeskunde] {n} unir (v) [geneeskunde]
verbinden (v) [fuse into a single entity] {n} unir (v) [fuse into a single entity]
verbinden (v) [to join two or more pieces] {n} conectar (v) [to join two or more pieces]
verbinden (v) [idee] {n} ligar (v) [idee]
verbinden (v) [geneeskunde] {n} ligar (v) [geneeskunde]
verbinden (v) [familie] {n} ligar (v) [familie]
verbinden (v) [belofte] {n} ligar (v) [belofte]
verbinden (n) [combinatie] {n} mezcla (n) {f} [combinatie]
verbinden (n v) [''transitive'' connect] {n} atar (n v) [''transitive'' connect]
verbinden (n) [combinatie] {n} composición (n) {f} [combinatie]
verbinden (v) [verband] {n} conectar (v) [verband]
verbinden (v) [plaats] {n} ligar (v) [plaats]
verbinden (v) [to join an electrical or telephone line] {n} conectar (v) [to join an electrical or telephone line]
verbinden (v) [telefoon] {n} conectar (v) [telefoon]
verbinden (v) [sanitair] {n} conectar (v) [sanitair]
verbinden (v) [plaats] {n} conectar (v) [plaats]
verbinden (v) [idee] {n} conectar (v) [idee]
verbinden (v) [geneeskunde] {n} conectar (v) [geneeskunde]
verbinden (v) [familie] {n} conectar (v) [familie]
verbinden (v) [plaats] {n} poner con (v) [plaats]
verbinden (v) [sanitair] {n} vendar (v) [sanitair]
verbinden (v) [plaats] {n} vendar (v) [plaats]
verbinden (v) [idee] {n} vendar (v) [idee]
verbinden (v) [geneeskunde] {n} vendar (v) [geneeskunde]
verbinden (v) [familie] {n} vendar (v) [familie]
verbinden (v) [verband] {n} poner con (v) [verband]
verbinden (v) [telefoon] {n} poner con (v) [telefoon]
verbinden (v) [sanitair] {n} poner con (v) [sanitair]
verbinden (n) [combinatie] {n} unión (n) {f} [combinatie]
verbinden (v) [idee] {n} poner con (v) [idee]
verbinden (v) [geneeskunde] {n} poner con (v) [geneeskunde]
verbinden (v) [familie] {n} poner con (v) [familie]
verbinden (n) [combinatie] {n} conjunción (n) {f} [combinatie]
verbinden (v) [verband] {n} ligar (v) [verband]
verbinden (v) [telefoon] {n} ligar (v) [telefoon]
verbinden (v) [sanitair] {n} ligar (v) [sanitair]
NL Synoniemen voor verbinden ES Vertalingen
mengen [koppelen] mezclar
samenvoegen [koppelen] sumar
koppelen [samenvoegen] acoplar
klinken [hechten] n sonar {m}
lassen [hechten] n soldar
hechten [vastmaken] suturar
vastmaken [bevestigen] juntar
verenigen [liëren] n juntar
verplichten [vastleggen] obligar a
binden [vastleggen] atar
combineren [verbinden] unir