Zoek woord het gevolg zijn heeft 2 resultaten
Ga naar
NL Nederlands DE Duits
het gevolg zijn (v) [gevolg] folgen (v) [gevolg]
het gevolg zijn (v) [gevolg] hervorgehen (v) [gevolg]

NL DE Vertalingen voor het

het (n v abbr) [work, suffice] reichen (n v abbr) [work, suffice]
het (article adv) [article] das (article adv) [article]
het (o) [bepaald lidwoord] das (o) [bepaald lidwoord]
het (article adv) [article] der (article adv) [article]
het (o) [bepaald lidwoord] der (o) [bepaald lidwoord]
het (article adv) [stressed, indicating that the object in question is the only one worthy of attention] der (article adv) [stressed, indicating that the object in question is the only one worthy of attention]
het (article adv) [used with the name of a member of a class to refer to all things in that class] der (article adv) [used with the name of a member of a class to refer to all things in that class]
het (article adv) [with a superlative] der (article adv) [with a superlative]
het (article adv) [article] die (article adv) [article]
het (o) [bepaald lidwoord] die (o) [bepaald lidwoord]

NL DE Vertalingen voor gevolg

gevolg (n) [a result of actions] {n} Folge (n) {f} [a result of actions]
gevolg (n) [consequentie] {n} Folge (n) {f} [consequentie]
gevolg (n) [that which follows something on which it depends; that which is produced by a cause] {n} Folge (n) {f} [that which follows something on which it depends; that which is produced by a cause]
gevolg (n) [a result of actions] {n} Konsequenz (n) {f} [a result of actions]
gevolg (n) [consequentie] {n} Konsequenz (n) {f} [consequentie]
gevolg (n) [that which follows something on which it depends; that which is produced by a cause] {n} Konsequenz (n) {f} [that which follows something on which it depends; that which is produced by a cause]
gevolg (n) [consequentie] {n} Resultat (n) {n} [consequentie]
gevolg (n) [entourage] {n} Gesellschaft (n) {f} [entourage]
gevolg (n) {n} Gefolge (n) {n}
gevolg (n) [mensen] {n} Gefolge (n) {n} [mensen]

NL DE Vertalingen voor zijn

zijn (v) {n} geben (v)
zijn (n) [bestaan] {n} Leben (n) {n} [bestaan]
zijn (n) [bestaan] {n} Sein (n) {n} [bestaan]
zijn (v) [filosofie] {n} existieren (v) [filosofie]
zijn (n) [filosofie] {n} Dasein (n) {n} [filosofie]
zijn {n} befinden (sich)
zijn (n) {n} sein (n)
zijn (v) [(archaic) used to form the perfect aspect with certain intransitive verbs] {n} sein (v) [(archaic) used to form the perfect aspect with certain intransitive verbs]
zijn (v) [algemeen] {n} sein (v) [algemeen]
zijn (a) [bezittelijk bijvoeglijk nw. - enk.] {n} sein (a) [bezittelijk bijvoeglijk nw. - enk.]