Zoek woord het er dik opleggen heeft eén resultaat
Ga naar
NL Nederlands DE Duits
het er dik opleggen (v) [overdrijving] (informal) dick auftragen (v) [overdrijving]

NL DE Vertalingen voor het

het (n v abbr) [work, suffice] reichen (n v abbr) [work, suffice]
het (article adv) [article] das (article adv) [article]
het (o) [bepaald lidwoord] das (o) [bepaald lidwoord]
het (article adv) [article] der (article adv) [article]
het (o) [bepaald lidwoord] der (o) [bepaald lidwoord]
het (article adv) [stressed, indicating that the object in question is the only one worthy of attention] der (article adv) [stressed, indicating that the object in question is the only one worthy of attention]
het (article adv) [used with the name of a member of a class to refer to all things in that class] der (article adv) [used with the name of a member of a class to refer to all things in that class]
het (article adv) [with a superlative] der (article adv) [with a superlative]
het (article adv) [article] die (article adv) [article]
het (o) [bepaald lidwoord] die (o) [bepaald lidwoord]

NL DE Vertalingen voor er

er (adv int n pronoun) [in existence] da (adv int n pronoun) [in existence]
er (v) [to exist] es gibt (v) [to exist]

NL DE Vertalingen voor dik

dik (a) [dicht] schwer (a) [dicht]
dik (a) [dicht] dicht (a) [dicht]
dik (a) [haar] dicht (a) [haar]
dik (a) [rook] dicht (a) [rook]
dik (adj n v) [plump] rund (adj n v) [plump]
dik (n adj v) [carrying a larger than normal amount of fat on one's body] dick (n adj v) [carrying a larger than normal amount of fat on one's body]
dik (a) [diameter] dick (a) [diameter]
dik (a) [dicht] dick (a) [dicht]
dik (a) [grootte] dick (a) [grootte]
dik (a) [haar] dick (a) [haar]

NL DE Vertalingen voor opleggen

opleggen (v) [dwingen] {n} verpflichten (v) [dwingen]
opleggen (v) [dwingen] {n} zwingen (v) [dwingen]
opleggen (v) [aanbrengen] {n} auftragen (v) [aanbrengen]
opleggen (v) [belastingen heffen] {n} erheben (v) [belastingen heffen]
opleggen (v) [bevelen] {n} gebieten (v) [bevelen]
opleggen (v) [aanbrengen] {n} applizieren (v) [aanbrengen]
opleggen (v) [aanbrengen] {n} verabreichen (v) [aanbrengen]
opleggen (v) [belastingen] {n} auferlegen (v) [belastingen]
opleggen (v) [belastingen heffen] {n} auferlegen (v) [belastingen heffen]
opleggen (v) [bevelen] {n} auferlegen (v) [bevelen]