Woxikon / Woordenboek / Nederlands Duits / F / fahren gegen

NL DE Nederlands Duits vertalingen voor fahren gegen

Zoek woord fahren gegen heeft 8 resultaten
Ga naar Duits » Nederlands
DE Duits NL Nederlands
fahren gegen [Fahrzeuge] botsen tegen [Fahrzeuge]
fahren gegen (v) [Fahrzeuge] botsen tegen (v) [Fahrzeuge]
fahren gegen [Fahrzeuge] knallen tegen [Fahrzeuge]
fahren gegen (v) [Fahrzeuge] knallen tegen (v) [Fahrzeuge]
fahren gegen [Fahrzeuge] klappen op [Fahrzeuge]
DE Duits NL Nederlands
fahren gegen (v) [Fahrzeuge] klappen op (v) [Fahrzeuge]
fahren gegen [Fahrzeuge] aanrijden [Fahrzeuge]
fahren gegen (v) [Fahrzeuge] aanrijden (v) [Fahrzeuge]

DE NL Vertalingen voor fahren

fahren [reisen] gaan [reisen]
fahren (v) [reisen] gaan (v) [reisen]
fahren (v n) [to move through space (especially from one place to another)] gaan (v n) [to move through space (especially from one place to another)]
fahren [Fahrzeuge] autorijden {n} [Fahrzeuge]
fahren (v) [Fahrzeuge] autorijden (v) {n} [Fahrzeuge]
fahren [Automobile] rijden [Automobile]
fahren (v) [Automobile] rijden (v) [Automobile]
fahren [Fahrzeuge] rijden [Fahrzeuge]
fahren (v) [Fahrzeuge] rijden (v) [Fahrzeuge]
fahren (v n) [convey (a person, etc) in a wheeled motorized vehicle] rijden (v n) [convey (a person, etc) in a wheeled motorized vehicle]

DE NL Vertalingen voor gegen

gegen (n) [in Richtung auf] tegen (n) [in Richtung auf]
gegen (o) [Vorschlag] tegen (o) [Vorschlag]
gegen (o) [Zeit] tegen (o) [Zeit]
gegen (o) [wider] tegen (o) [wider]
gegen (o) [allgemein] tegen (o) [allgemein]
gegen (n) [entgegen] tegen (n) [entgegen]
gegen (n) [für] tegen (n) [für]
gegen [Einstellung] tegenover [Einstellung]
gegen (o) [Einstellung] tegenover (o) [Einstellung]
gegen (prep) [against] met (prep) [against]

Duits Nederlands vertalingen

DE Synoniemen voor fahren gegen NL Vertalingen
fallen [aufprallen] vallen {n}
streifen [aufprallen] rakelings voorbijlopen
verletzen [aufprallen] overtreden
auftreffen [aufprallen] raken
anfahren [aufprallen] afsnauwen
auffallen [aufprallen] de aandacht trekken
kollidieren [aufprallen] aanvaren
aufschlagen [aufprallen] openslaan op
auflaufen [aufprallen] vastlopen
zusammenstoßen [aufprallen] botsen
niedergehen [aufprallen] neerdalen
rammen [aufprallen] heien
anstoßen [aufprallen] ergeren
aufrücken [aufprallen] opschikken
sitzen [aufprallen] zitten in
stranden [aufprallen] stranden
aufprallen [aufprallen] botsen
zusammenprallen [aufprallen] tegenstrijdig zijn
umstoßen [aufprallen] omverwerpen
prellen [prellen gegen] oplichten