| erheben (v) [loben] - erhoben
- erhebst
- erheben
- erhobst
- erhoben
- erheb(e)
| | verheerlijken (v) [loben] - verheerlijkt
- verheerlijken
- verheerlijkt
- verheerlijkten
- verheerlijkte
| |
| erheben [loben] - erhoben
- erhebst
- erheben
- erhobst
- erhoben
- erheb(e)
| | verheerlijken [loben] - verheerlijkt
- verheerlijken
- verheerlijkt
- verheerlijkten
- verheerlijkte
| |
| erheben (v) [Person] - erhoben
- erhebst
- erheben
- erhobst
- erhoben
- erheb(e)
| | verheerlijken (v) [Person] - verheerlijkt
- verheerlijken
- verheerlijkt
- verheerlijkten
- verheerlijkte
| |
| erheben [Person] - erhoben
- erhebst
- erheben
- erhobst
- erhoben
- erheb(e)
| | verheerlijken [Person] - verheerlijkt
- verheerlijken
- verheerlijkt
- verheerlijkten
- verheerlijkte
| |
| erheben [Steuern erheben] - erhoben
- erhebst
- erheben
- erhobst
- erhoben
- erheb(e)
| | opleggen {n} [Steuern erheben] - opgelegd
- legt op
- leggen op
- legde op
- legden op
| |
| erheben [Stimme] - erhoben
- erhebst
- erheben
- erhobst
- erhoben
- erheb(e)
| | verheffen [Stimme] - verheven
- verheffen
- verheft
- verhieven
- verhief
| |
| erheben (v) [aufstehen] | | rechtop gaan staan (v) [aufstehen] | |
| erheben (v) [aufstehen] - erhoben
- erhebst
- erheben
- erhobst
- erhoben
- erheb(e)
| | rechtstaan (v) [aufstehen] - rechtgestaan
- staan recht
- staat recht
- stonden recht
- stond recht
| |
| erheben (v) [aufstehen] | | gaan staan (v) [aufstehen] | |
| erheben (v) [aufstehen] - erhoben
- erhebst
- erheben
- erhobst
- erhoben
- erheb(e)
| | opstaan (v) [aufstehen] - opgestaan
- staan op
- staat op
- stonden op
- stond op
| |
| erheben (v) [Steuern erheben] - erhoben
- erhebst
- erheben
- erhobst
- erhoben
- erheb(e)
| | heffen (v) [Steuern erheben] - geheven
- heffen
- heft
- hief
- hieven
| |
| erheben [Steuern erheben] - erhoben
- erhebst
- erheben
- erhobst
- erhoben
- erheb(e)
| | heffen [Steuern erheben] - geheven
- heffen
- heft
- hief
- hieven
| |
| erheben (v) [Steuern erheben] - erhoben
- erhebst
- erheben
- erhobst
- erhoben
- erheb(e)
| | opleggen (v) {n} [Steuern erheben] - opgelegd
- legt op
- leggen op
- legde op
- legden op
| |