Zoek woord aan het spel zijn heeft eén resultaat
Ga naar
NL Nederlands DE Duits
aan het spel zijn (v) [algemeen] ein leidenschaftlicher Spieler sein (v) [algemeen]

NL DE Vertalingen voor aan

aan (o) [nabijheid] in (o) [nabijheid]
aan (o) [nabijheid] bei (o) [nabijheid]
aan (n) [denoting unit price] je (n) [denoting unit price]
aan (adv prep adj n v) [next] dran (adv prep adj n v) [next]

NL DE Vertalingen voor het

het (n v abbr) [work, suffice] reichen (n v abbr) [work, suffice]
het (article adv) [article] das (article adv) [article]
het (o) [bepaald lidwoord] das (o) [bepaald lidwoord]
het (article adv) [article] der (article adv) [article]
het (o) [bepaald lidwoord] der (o) [bepaald lidwoord]
het (article adv) [stressed, indicating that the object in question is the only one worthy of attention] der (article adv) [stressed, indicating that the object in question is the only one worthy of attention]
het (article adv) [used with the name of a member of a class to refer to all things in that class] der (article adv) [used with the name of a member of a class to refer to all things in that class]
het (article adv) [with a superlative] der (article adv) [with a superlative]
het (article adv) [article] die (article adv) [article]
het (o) [bepaald lidwoord] die (o) [bepaald lidwoord]

NL DE Vertalingen voor spel

spel (n) {n} Spiel (n) {n}
spel (n adj v) [playful activity, amusement, pastime] {n} Spiel (n adj v) {n} [playful activity, amusement, pastime]
spel (n) [spelen - kaarten] {n} Spiel (n) {n} [spelen - kaarten]
spel (n) [sport] {n} Spiel (n) {n} [sport]
spel (n) [spelen - kaarten] {n} Pack (n) {m} [spelen - kaarten]

NL DE Vertalingen voor zijn

zijn (v) {n} geben (v)
zijn (n) [bestaan] {n} Leben (n) {n} [bestaan]
zijn (n) [bestaan] {n} Sein (n) {n} [bestaan]
zijn (v) [filosofie] {n} existieren (v) [filosofie]
zijn (n) [filosofie] {n} Dasein (n) {n} [filosofie]
zijn {n} befinden (sich)
zijn (n) {n} sein (n)
zijn (v) [(archaic) used to form the perfect aspect with certain intransitive verbs] {n} sein (v) [(archaic) used to form the perfect aspect with certain intransitive verbs]
zijn (v) [algemeen] {n} sein (v) [algemeen]
zijn (a) [bezittelijk bijvoeglijk nw. - enk.] {n} sein (a) [bezittelijk bijvoeglijk nw. - enk.]